In deze zaak heeft eiser op 24 maart 2021 een Wob-verzoek ingediend bij de minister voor Rechtsbescherming. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 10 november 2021 beroep ingesteld omdat er niet tijdig op zijn verzoek was beslist. De minister heeft op 7 september 2021 een besluit genomen, maar eiser heeft dit besluit pas op 16 december 2021 ontvangen, volgens hem omdat het naar een oud adres was verzonden. Eiser heeft zijn beroep op 23 december 2021 ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak op 13 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om aan te tonen dat het besluit op de juiste wijze is verzonden. Verweerder heeft bewijs geleverd dat het besluit op 7 september 2021 is verzonden naar het oude adres van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser had moeten weten dat het besluit was verzonden, en dat hij zijn nieuwe adres niet tijdig heeft doorgegeven. Hierdoor is het beroep niet tijdig ingesteld en is er geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake is van een tegemoetkoming van verweerder aan eiser.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever en is openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.