ECLI:NL:RBDHA:2022:6026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/8039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep wegens niet tijdige ontvangst besluit Wob-verzoek

In deze zaak heeft eiser op 24 maart 2021 een Wob-verzoek ingediend bij de minister voor Rechtsbescherming. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 10 november 2021 beroep ingesteld omdat er niet tijdig op zijn verzoek was beslist. De minister heeft op 7 september 2021 een besluit genomen, maar eiser heeft dit besluit pas op 16 december 2021 ontvangen, volgens hem omdat het naar een oud adres was verzonden. Eiser heeft zijn beroep op 23 december 2021 ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak op 13 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om aan te tonen dat het besluit op de juiste wijze is verzonden. Verweerder heeft bewijs geleverd dat het besluit op 7 september 2021 is verzonden naar het oude adres van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser had moeten weten dat het besluit was verzonden, en dat hij zijn nieuwe adres niet tijdig heeft doorgegeven. Hierdoor is het beroep niet tijdig ingesteld en is er geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake is van een tegemoetkoming van verweerder aan eiser.

De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever en is openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8039

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigden: mr. O. Albek),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. E.W.B. Wilting).

Procesverloop

Op 24 maart 2021 heeft eiser een Wob [1] -verzoek bij verweerder ingediend.
Op 25 mei 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Op 10 november 2021 heeft eiser beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek.
Op 7 september 2021 heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist.
Op 23 december 2021 heeft eiser het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 13 april 2022 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [A], waarnemer voor mr. O. Albek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser vindt dat verweerder zijn proceskosten moet vergoeden omdat hij het besluit van 7 september 2021 niet op of rond die datum heeft ontvangen, maar pas op bij verzending via e-mail op 16 december 2021. Verweerder heeft een oud adres van eiser gebruikt. Via de verhuisservice van PostNL zou een brief echter doorgestuurd moeten worden naar eisers nieuwe adres. Het is daarom aan verweerder om te bewijzen dat het besluit daadwerkelijk is verstuurd. Dat heeft verweerder niet afdoende gedaan, zodat eiser het beroep op goede gronden heeft ingesteld.
2. Verweerder vindt dat er geen aanleiding is om hem te voordelen tot vergoeding van eisers proceskosten. Het besluit op het Wob-verzoek was ten tijde van het instellen van het beroep niet tijdig, al genomen. Uit de gegevens van de werkstroom blijkt dat het besluit op 7 september 2021 is verzonden. Het had op de weg van eiser gelegen om verweerder te informeren over zijn nieuwe adres. Bovendien heeft eiser maatregelen getroffen om zijn post door te laten sturen, dus ziet verweerder niet in waarom het besluit niet zou zijn ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. De rechtbank overweegt dat de vraag of verweerder aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen in deze zaak afhangt van de vraag of eiser het beroep niet tijdig terecht heeft ingesteld omdat hij het besluit niet heeft ontvangen. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander belangrijk document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het document is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
5. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 7 april 2021 aan het oude adres van eisers gemachtigde is geadresseerd. Eiser en zijn gemachtigde hebben de verhuizing echter niet aan verweerder kenbaar gemaakt, zodat dit niet aan verweerder te verwijten valt. Het blijft echter aan verweerder om aannemelijk te maken dat het besluit is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daar in geslaagd.
5.1.
Verweerder heeft schriftelijk en ter zitting uiteengezet wat de gebruikelijke werkwijze voor het versturen van brieven is. Hij heeft daartoe een schermafbeelding van het interne werkstroomverloop overgelegd. Daaruit blijkt dat op 8 april 2021 om acht uur ’s ochtends de taak “
Tekenklaar maken en verzenden” is voltooid. In de notitie bij die taak staat “
LH origineel getekend door pHDJI op 7/9 en op 7/9 verzonden”. Bovenaan het document staat vetgedrukt “B
esluit Wob-verzoek Loonstein Advocaten PI Nieuwersluis” waaruit blijkt dat het om het Wob-verzoek van eiser gaat. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het besluit is verzonden. Bovendien is het besluit op 16 september 2021 ook op de website van verweerder gepubliceerd.
5.2.
Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste wijze is verzonden, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat het ontvangst van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Zoals onder 5 is overwogen, is het besluit geadresseerd aan het oude adres van eisers gemachtigde, maar komt dit voor rekening en risico van eiser en zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde stellen dat het besluit door de doorzendservice van PostNL alsnog op het nieuwe adres terecht had moeten komen. Ter zitting is echter gebleken dat het kantoor van de gemachtigde van eiser begin augustus 2021 is verhuisd en dat de doorzendservice twee weken duurde. De enkele stelling dat eiser en zijn gemachtigde nog regelmatig naar het oude adres zijn gegaan om de post op te halen, weerlegt het vermoeden van de juiste verzending van het besluit niet. Het komt voor de rekening van eiser dat hij de verhuizing van zijn gemachtigde niet aan verweerder heeft gemeld. Het argument dat verweerder het besluit ook per e-mail aan eiser had kunnen verzenden, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft ervoor gekozen om het besluit per post te verzenden en heeft aannemelijk gemaakt dat de verzending juist heeft plaatsgevonden. Verweerder was niet verplicht om het besluit (ook) per e-mail te verzenden.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande had het besluit al bij eiser bekend moeten zijn toen hij het beroep niet tijdig instelde. Van een tegemoetkoming van verweerder is dan ook geen sprake. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling dan ook af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
gsriffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van