In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Surinaamse man, had een aanvraag ingediend om bij zijn Nederlandse partner te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en zijn partner. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een samenlevingsovereenkomst, verklaringen van familieleden en foto’s, om aan te tonen dat er wel degelijk sprake was van een duurzame relatie. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om de relatie te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, maar dat hij hierin niet was geslaagd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de partner summier was en dat er geen voldoende bewijs was van de feitelijke invulling van de relatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eerdere aanvraag van eiser voor verblijf bij een andere partner niet relevant was voor de beoordeling van de huidige aanvraag. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.