Overwegingen
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De griffier heeft dit verzoek voorlopig toegewezen. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank met het door haar op 29 maart 2022 overgelegde formulier voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
2. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Armeense nationaliteit.
3. Bij besluit van 2 februari 2018 is de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Bij uitspraak van 12 maart 2018heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.
4. Bij besluit van 10 juli 2019 is de asielaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast vanwege de uitspraken van 17 januari 2020van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en van 20 maart 2020van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
5. Op 10 februari 2020 heeft eiseres uitstel van vertrek om medische redenen gevraagd zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 2 maart 2020 en op 10 juli 2020 zijn er adviezen uitgebracht door het Bureau Medische Advisering van verweerder. Tot op heden is er geen definitieve beslissing genomen op deze aanvraag.
6. Op 28 september 2021 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening/vernieuwing van een vreemdelingenidentiteitsbewijs (W/W2-document) vanwege het verlopen van de geldigheidsduur van het eerder aan haar verleende document. Bij besluit van 27 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft zoals bedoeld in artikel 8 van de Vw, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. In beroep heeft eiseres daartegen, kort weergegeven, aangevoerd dat het in strijd is met de evenredigheid en de menselijke maat om gedurende ruim twee jaar te talmen met beslissen op de aanvraag om uitstel van vertrek zonder een document te verstrekken waarmee zij zich in het maatschappelijk verkeer kan bewegen.
8. Op 24 mei 2022, de dag voor de zitting, heeft verweerder meegedeeld dat aan eiseres, in afwachting van een definitieve beslissing, voorlopig uitstel van vertrek is verleend van 23 mei 2022 tot 23 november 2022, of zoveel korter tot het moment van de definitieve beslissing. Daarnaast heeft verweerder meegedeeld dat alsnog aan eiseres, alsook aan haar gezinsleden, een vreemdelingenidentiteitsbewijs zal worden verstrekt. Doordat aan eiseres voorlopig uitstel van vertrek is verleend, heeft zij immers rechtmatig verblijf. Ter zitting heeft verweerder zijn excuses aangeboden voor het feit dat de aanvraag om uitstel van vertrek zo lang is blijven liggen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Volgens verweerder dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Immers, inmiddels is toegezegd dat het door eiseres gevraagde vreemdelingenidentiteitsbewijs zal worden verstrekt. De rechtbank volgt verweerder hierin. Voor het aannemen van procesbelang bij het voeren van een procedure is namelijk vereist dat de indiener in een materieel gunstiger positie kan geraken. Omdat eiseres al heeft bereikt wat zij met deze procedure wenst te bereiken, wordt aan dit vereiste niet voldaan.
10. In de aanvullende beroepsgronden van 24 mei 2022 en ter zitting heeft eiseres een verzoek om schadevergoeding gedaan en gesteld dat er om die reden nog wel sprake is van procesbelang. Voor het kunnen aannemen van procesbelang wegens een verzoek om schadevergoeding is echter vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van de besluitvorming die in deze zaak voorligt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd waaruit de door haar gestelde schade bestaat en hoe zij is gekomen tot het door haar gevraagde bedrag van € 100,- per dag aan schadevergoeding. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019.De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
11. Eiseres heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Ook wanneer een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, bestaat daartoe de mogelijkheid. Dat is in het bijzonder het geval als het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021.De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen door alsnog aan haar het gevraagde vreemdelingenidentiteitsbewijs te verstrekken. De enkele omstandigheid dat deze verstrekking het gevolg is van het alsnog verlenen van tijdelijk uitstel van vertrek, wat volgens verweerder moet worden gezien als een afzonderlijke procedure, is onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Hierbij betrekt de rechtbank de ter zitting door verweerder gegeven toelichting dat de aanvraag om verlening van uitstel van vertrek bij verweerder ten onrechte uit beeld is geraakt en juist door het op zitting plannen van het onderhavige beroep weer onder de aandacht is gekomen.
12. Omdat met het alsnog verstrekken van een vreemdelingenidentiteitsbewijs ook de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden herroepen, en dit niet gelegen is in feiten of omstandigheden die zich sinds het primaire besluit hebben voorgedaan, ziet de rechtbank aanleiding om zowel de proceskosten in bezwaar als in beroep voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Hierbij verwijst de rechtbank naar de artikelen 7:15, tweede lid, en 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
13. De te vergoeden kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.277,- bestaande uit een punt voor het indienen van het bezwaarschrift, een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.