In deze zaak heeft eiser op 10 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 november 2021 op de asielaanvraag beslist, waarbij ook een dwangsombeschikking is opgenomen. Op 8 december 2021 heeft verweerder een gewijzigde dwangsombeschikking aan eiser bekendgemaakt. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat verweerder inwilligend heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Hierdoor is het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van bestuurlijke dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn, gezien de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is in asielzaken.
De rechtbank merkt op dat de termijn om op de aanvraag te beslissen al op 5 december 2020 is verstreken, wat eiser aanleiding gaf om beroep in te stellen. Verweerder is op juiste wijze in gebreke gesteld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser, vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.