ECLI:NL:RBDHA:2022:598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor een veroordeelde met terroristisch oogmerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 20 jaar, opgelegd aan eiser, die veroordeeld is voor terroristische misdrijven. Eiser, geboren in Irak, heeft in Nederland de Iraakse nationaliteit verkregen en is eerder veroordeeld voor het voorbereiden van terroristische aanslagen. De rechtbank oordeelt dat eiser een actueel en daadwerkelijk gevaar vormt voor de samenleving, gebaseerd op zijn eerdere veroordelingen en het recidivegevaar. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht heeft geoordeeld dat de aard en ernst van de strafbare feiten, evenals de impact op de samenleving, rechtvaardigen dat een inreisverbod is opgelegd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen actueel gevaar vormt, ondanks zijn detentie. De rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit niet voortijdig is en dat de staatssecretaris niet verplicht was te wachten op een contra-expertise. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waarbij het evenredigheidsbeginsel en de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/409

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van 20 jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep dateren van 18 februari 2021. Bij brief van 25 maart 2021 is het beroep nader aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is op geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Irak). Hij heeft bij geboorte de Iraakse nationaliteit verkregen.
Omstreeks 3 januari 1998 heeft eiser zich met zijn ouders in Nederland gevestigd. Met ingang van 13 mei 2003 is aan hem een verblijfsvergunning verleend. Bij Koninklijk Besluit van 8 augustus 2008 ( [nummer] ) heeft hij de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Eiser is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk, voor het voorbereiden van misdrijven met een terroristisch oogmerk en deelneming aan een terroristische organisatie. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Bij arrest van 6 oktober 2017 [1] heeft het gerechtshof eiser veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 21 voorwaardelijk. Deze veroordeling is inmiddels onherroepelijk geworden.
Daarnaast is eiser op 27 september 2018 aangehouden op verdenking van andere terroristische misdrijven. Bij vonnis van 8 oktober 2020 [2] is eiser door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaar voor de voorbereiding van een terroristisch misdrijf, deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk en het volgen en ondergaan van een training met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. Deze veroordeling is nog niet onherroepelijk geworden.
Bij brief van 9 oktober 2020 is aan eiser kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om tegen hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar uit te vaardigen. Tegelijkertijd is het voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap van eiser aan hem kenbaar gemaakt. Eiser is daarbij de mogelijkheid geboden zijn zienswijze over de voorgenomen intrekking van zijn Nederlanderschap en de voorgenomen uitvaardiging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod kenbaar te maken. Bij brief van 9 november 2020 heeft eiser zijn zienswijze ingediend.
Eiser is op 4 december 2020 gehoord door een ambtelijke hoorcommissie.
Bij brief van 17 december 2020 heeft eiser zijn zienswijze nader aangevuld.
Bij besluit 22 december 2020 is eisers Nederlanderschap ingetrokken. Bij besluit van 13 april 2021 is het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Standpunt van verweerder
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd (artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 [3] ), waarbij een vertrektermijn is onthouden (artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000), en een inreisverbod voor de duur van 20 jaar is opgelegd (artikel 66a, eerste lid, onder a, en zevende lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en artikel 6.5a, zesde lid, van het Vb 2000 [4] ). Volgens verweerder vormen eisers gedragingen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Onder verwijzing naar voormeld arrest van het gerechtshof van 6 oktober 2017 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. Daarnaast verwijst verweerder naar de bovenvermelde veroordeling door de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2020. Volgens verweerder is er in dit geval geen sprake van humanitaire of andere omstandigheden op grond waarvan hij van het uitvaardigen van het inreisverbod zou moeten afzien. In de door eiser aangevoerde omstandigheden ziet verweerder evenmin aanleiding om van het inreisverbod af te zien. Ook is volgens verweerder geen aanleiding om af te wijken van het geldende beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb [5] . Tot slot is volgens verweerder in dit geval geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [6] .
Beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden
3.
De rechtbank stelt voorop dat de mededeling in het beroepschrift dat eiser verzoekt wat hij eerder in de besluitvormingsfase heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. Eiser heeft namelijk niet vermeld in welk opzicht de reactie van verweerder in het bestreden besluit volgens hem ontoereikend was. De rechtbank richt zich op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Had verweerder moeten wachten op een contra-expertise?4. Eiser voert aan dat het voornemen en daarmee ook het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat daarin niet wordt vermeld waaruit het voornemen van verweerder bestaat. Verder heeft eiser ten onrechte geen reële mogelijkheid gekregen om een contra-expertise te laten verrichten door de Iraakse ambassade in reactie op de bevindingen van Bureau Documenten. Aan eiser is op 8 december 2020 slechts een termijn tot 17 december gegund voor een contra-expertise. Een verdere verlenging werd geweigerd, terwijl het zonneklaar is dat een termijn van slechts negen dagen voor een contra-expertise geen reële verdedigingsmogelijkheid is, te meer daar de ambassade nog doende was zijn positie te bepalen. Eiser heeft er recht op en belang bij om de kernautoriteiten in te schakelen die zelf de afstandsverklaring hebben opgesteld.
4.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het voornemen van 9 oktober 2020 voldoende duidelijk was. In het voornemen staat dat verweerder van plan is eiser een terugkeerbesluit op te leggen en een inreisverbod uit te vaardigen. Ook is aangegeven waarom verweerder dat wil doen. Uit de zienswijze van eiser van 9 november 2020 blijkt niet dat eiser niet begrepen zou hebben wat het voornemen inhield.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet verplicht het resultaat van een contra-expertise af te wachten alvorens tot besluitvorming over te gaan. Eiser wilde een contra-expertise laten verrichten tegen de conclusies van Bureau Documenten over de afstandsverklaring van de Iraakse nationaliteit. Die conclusies en een eventuele contra-expertise zijn van belang bij de besluitvorming over de intrekking van het Nederlanderschap. De grief van eiser dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om een contra-expertise in te dienen, hoort dan ook thuis in de procedure tegen de intrekking van het Nederlanderschap. Dat het Nederlanderschap van eiser is ingetrokken, is in deze procedure tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod een gegeven. Bovendien heeft verweerder terecht gesteld dat geen regel hem verplichtte om het resultaat van de door eiser aangekondigde contra-expertise af te wachten. Als dat anders zou zijn, zou het tijdstip van de intrekking van het Nederlanderschap en het daarmee gepaard gaande terugkeerbesluit met inreisverbod in handen liggen van eiser. Daarvoor biedt de wet geen grond. De verwijzing door eiser naar artikel 47 van het EU-Handvest [7] maakt dat niet anders, alleen al omdat dat artikel ziet op het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Dat artikel heeft dus geen betrekking op de fase van de bestuurlijke besluitvorming.
4.3
De beroepsgronden slagen niet.
Actualiteitscriterium: vormt eiser een actueel en daadwerkelijk gevaar?
5. Volgens eiser is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om zijn persoonlijke gedrag op basis van de huidige straf automatisch aan te merken als een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Steunen op een algemene praktijk of op een vermoeden volstaat niet.
Tijdens de zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij gedurende zijn detentie gesprekken heeft gevoerd met een imam en is begeleid door een psycholoog. Eiser geeft aan dat hij is veranderd, dat hij volledig afstand heeft genomen van zijn ideologie en dat hij niet als terrorist uit detentie komt.
Verder voert eiser aan dat zijn vrijlating een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Gezien het aanzienlijke tijdsverloop dat vooraf gaat aan die onzekere gebeurtenis, is hij geen actueel gevaar voor de samenleving.
5.1
In de uitspraak van 20 november 2015 [8] heeft de Afdeling [9] uit het arrest Z. Zh. en I.O. [10] afgeleid dat verweerder, bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan.
5.2
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij heeft verweerder zich, anders dan eiser meent, niet beperkt tot het persoonlijk gedrag van eiser op basis van de huidige straf, maar heeft hij de aard en ernst van de strafbare feiten, de impact van die strafbare feiten op de samenleving en het recidivegevaar in zijn afweging betrokken.
Verweerder heeft ter onderbouwing mogen wijzen op verschillende passages uit het arrest van het gerechtshof van 6 oktober 2017 en het vonnis van de rechtbank van 8 oktober 2020. Daaruit blijkt dat eiser twee maal is veroordeeld wegens voorbereiding van misdrijven met een terroristisch oogmerk en deelneming aan een terroristische organisatie. De eerste keer ging het om strafbare gedragingen die plaatsvonden in 2014. De tweede keer betrof het de voorbereiding van een grote terroristische aanslag die eind 2018 zou plaatsvinden. Uit het vonnis van de rechtbank van 8 oktober 2020 blijkt dat eiser met anderen voornemens was met een voertuig een (zware) bomaanslag te plegen en elders een festival binnen te dringen “schietend als een gek op mensen” met Kalasjnikovs. Eiser en anderen zouden daarbij ook handgranaten en bomvesten hebben willen gebruiken. De bomvesten zouden gebruikt moeten worden als de politie zou arriveren, zodat ook zij daarmee slachtoffer zouden worden. Gelet op deze feiten is de rechtbank van oordeel dat het om uitzonderlijk ernstige misdrijven gaat die een grote impact hebben op de samenleving. De rechtbank wijst op de volgende overwegingen uit het vonnis van 8 oktober 2020 en maakt deze overwegingen tot de hare:
“De internationale gemeenschap wordt geteisterd door bloedige en angstaanjagende terroristische aanslagen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie. Eiser en de medeverdachten hebben zowel de burgerbevolking als de politie in Nederland op zware wijze beoogd te treffen met een bloedige aanslag waarbij grote aantallen onschuldige personen het slachtoffer zouden moeten worden. (…)”
5.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ernstig rekening dient te worden gehouden met gevaar voor herhaling van vergelijkbare feiten. Verweerder heeft hierbij mogen wijzen op de vonnissen van de rechtbank van 18 februari 2016 en 8 oktober 2020 en het arrest van het gerechtshof van 6 oktober 2017. Aan de vonnissen ligt onder meer onderzoek van de reclassering ten grondslag. De professionele inschatting van de reclassering is dat de kans op recidive hoog is. Dat wat eiser tijdens de zitting heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat hij geen actueel gevaar meer vormt voor de openbare orde en veiligheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij afstand heeft gedaan van gewelddadig jihadistische denkbeelden. Daarvoor heeft de rechtbank alleen het verhaal van eiser en dat is niet voldoende.
5.4
De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij geen actueel gevaar is voor de samenleving omdat hij nog jarenlang gevangen zal zitten. De redenen van openbare orde en nationale veiligheid die ten grondslag liggen aan het inreisverbod, mogen uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van eiser. De omstandigheid dat eiser is gedetineerd en pas over jaren uitzicht heeft op invrijheidstelling, heeft geen betrekking op zijn persoonlijk gedrag, maar op de omstandigheden van zijn verblijf. Die omstandigheid weegt dan ook niet mee bij de beoordeling van de actualiteit van het gevaar voor de samenleving. De rechtbank wijst ter ondersteuning op het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2017. [11]
5.5
De aard en ernst van de strafbare feiten, de impact van die strafbare feiten op de samenleving en het recidivegevaar rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder een inreisverbod voor de duur van 20 jaar heeft opgelegd.
Evenredigheidsbeginsel: is het proportioneel om de samenleving door middel van een inreisverbod te beschermen?
6. Eiser wijst op het doel van het opleggen van het inreisverbod. Dat is kort gezegd het beschermen van Nederland en de Europese Unie tegen een ernstige bedreiging van de openbare orde door eiser te verbieden op dit grondgebied te verblijven. Dit doel kan in het geval van eiser niet worden bereikt: hij kan namelijk niet worden uitgezet naar Irak zolang de gevangenisstraf voortduurt. Eiser wijst op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2018. [12] De noodzaak om de Nederlandse samenleving te beveiligen is er ook niet, omdat die beveiliging al door zijn detentie wordt bewerkstelligd. Eiser vindt het bestreden besluit bovendien niet proportioneel omdat hem een verplichting wordt opgelegd waaraan hij door overmacht niet kan voldoen.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat eiser nu in verband met zijn detentie niet kan worden uitgezet naar Irak, het terugkeerbesluit met inreisverbod niet zonder zin voor de Nederlandse maatschappij. Op grond van het terugkeerbesluit dient eiser na zijn detentie zelfstandig te vertrekken uit Nederland en de EU. Het inreisverbod krijgt pas rechtskracht nadat eiser de EU daadwerkelijk heeft verlaten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eiser na zijn detentie uit de EU zal vertrekken en gedurende 20 jaar na zijn vertrek niet mag terugkeren naar de EU. Deze beveiliging van de Nederlandse samenleving (en de samenleving van de andere EU-landen) wordt niet met de detentie van eiser bereikt.
6.2
Eiser heeft niet aangegeven welke nadelen het voor hem oplevert dat er nu al een vertrekplicht op hem rust waar hij pas na zijn detentie uitvoering aan kan geven. Ook overigens heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat het bestreden besluit onevenredig is. De verwijzing door eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2018 gaat niet op. In die zaak ging het om iemand die al twaalf jaar onder een tbs-maatregel werd behandeld en die had betwist dat hij daadwerkelijk naar zijn land van herkomst kon worden uitgezet zolang de tbs-maatregel voortduurde. In dat kader overwoog de rechtbank dat verweerder niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd of, en zo ja, op welke wijze repatriëring naar dat land werkelijk mogelijk was, waarbij zij er onder meer op wees dat informatie ontbrak over bijvoorbeeld de kliniek of het (forensisch) ziekenhuis waarnaar de persoon in kwestie kan worden overgebracht en de invulling van de behandeling in dat land. Daarbij had het inreisverbod ertoe geleid dat in feite niet meer goed kon worden gewerkt aan de behandeldoelen. Hierom oordeelde de rechtbank in haar uitspraak van 13 juli 2018 dat onvoldoende was gemotiveerd dat het uitvaardigen van het inreisverbod evenredig was.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het geval van eiser echter geen sprake. De zaak die in de uitspraak van 13 juli 2018 aan de orde was is dan ook niet vergelijkbaar met het geval van eiser.
Is het terugkeerbesluit voortijdig?
7. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit voortijdig is. Volgens eiser is het niet mogelijk om nu te beoordelen of na zijn detentie sprake is van schending van artikel 3 of artikel 8 van het EVRM. Er kan pas over ongeveer 14 jaar uitvoering worden gegeven aan het bestreden besluit zonder dat er nog een instantie of rechter aan te pas zou kunnen komen. Dat overschrijdt de grenzen van de margin of appreciation die lidstaten hebben en is strijdig met de ex nunc toetsing die dient plaats te vinden.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit niet voortijdig is. Als gevolg van de intrekking van het Nederlanderschap van eiser, heeft hij niet langer rechtmatig verblijf. Verweerder is op grond van het bepaalde in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn [13] gehouden om een terugkeerbesluit te nemen. Dat eiser vanwege zijn detentie geen gevolg kan geven aan dit besluit, doet hieraan niet af.
7.2
Bij het uitvaardigen van het terugkeerbesluit en het opleggen van het inreisverbod moet verweerder rekening houden met de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. Bij het uitvaardigen van het terugkeerbesluit moet het beginsel van non-refoulement als bedoeld in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn worden geëerbiedigd. Dat betekent echter niet dat verweerder nu al moet beoordelen of een eventuele uitzetting van eiser na zijn detentie tot schending van het beginsel van non-refoulement zal leiden. Als verweerder na de detentie van eiser tot uitzetting van eiser naar Irak wil overgaan, zal verweerder op dit punt een nieuwe afweging moeten maken. Dit gaat niet ten koste van de rechtsbescherming van eiser. Eiser kan gedurende het eventuele uitzettingsproces op ieder moment een asielaanvraag indienen. Ook kan hij uiteindelijk bezwaar maken tegen zijn feitelijke uitzetting en om een voorlopige voorziening verzoeken (artikel 72, derde lid, van de Vw 2000).
Vermelden land van terugkeer8. Eiser voert aan dat het land van bestemming in het terugkeerbesluit had moet worden vermeld.
8.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in het terugkeerbesluit niet uitdrukkelijk heeft opgedragen naar Irak te vertrekken. Uit de motivering van het voornemen en het bestreden besluit blijkt echter ondubbelzinnig dat verweerder ervan uitging dat eiser uit Irak (meer in het bijzonder de Koerdisch autonome regio, KAR) afkomstig is en verwacht dat eiser naar dat land zal terugkeren. Zo staat in het besluit dat eiser, evenals zijn ouders, in Arbil (in de KAR) in Irak is geboren en de Iraakse nationaliteit heeft. Verder is in het besluit overwogen dat eiser op grond van de Iraakse nationaliteitswetgeving bij geboorte de Iraakse nationaliteit heeft verkregen en dat niet is gebleken dat de Iraakse nationaliteit door het doen van afstand verloren is gegaan. Daarnaast is verweerder in het besluit in het kader van het inreisverbod onder het kopje "humanitaire omstandigheden" en onder het kopje "recht op privéleven" ingegaan op de banden van eiser met zijn land van herkomst. Onder land van herkomst moet worden verstaan het land waar eiser is geboren en waarvan eiser de nationaliteit heeft, derhalve Irak. Gelet op het vorenstaande bleek voor eiser onmiskenbaar uit het bestreden besluit dat het beoogde land voor een eventuele uitzetting Irak (de KAR) is. Het terugkeerbesluit voldoet op dit punt dan ook aan de daaraan te stellen eisen.
Artikel 3 van het EVRM9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten concretiseren op welke wijze uitzetting naar Irak daadwerkelijk mogelijk zou zijn. De (mentale) gezondheidszorg in Irak is slecht. Verweerder heeft het risico dat eiser bij terugkeer loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, onvoldoende onderzocht. Er is ook geen reële mogelijkheid gegeven om dit tijdens de mondelinge hoorzitting toe te lichten. Verweerder miskent dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade in KAR-gebied in Irak vanwege de verslechterde veiligheidssituatie aldaar. Eiser loopt individueel gevaar. Hij zal door zijn veroordelingen in Nederland en door de publiciteit rond zijn strafzaak als ISIS-aanhanger worden gezien. Aannemelijk is dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd in Irak. In Irak vinden op grote schaal schendingen van het recht op een eerlijk proces plaats. Personen die worden gearresteerd en veroordeeld in KAR-gebied vrezen dat zij in andere regio’s opnieuw zullen worden opgepakt en gearresteerd. Er is sprake van ernstige mishandelingen, martelingen en inhumane detentieomstandigheden. Er is voor personen die vrijgesproken worden van verdenkingen van ISIS-affiliatie of terrorisme, of die hun straf uitgezeten hebben, geen mogelijkheid om veilig terug te keren in de Iraakse maatschappij. Bovendien loopt eiser bij terugkeer in Irak een verhoogd risico vanwege zijn verwestering. Hij geeft aan dat hij geen sociaal vangnet of netwerk heeft dat hem bescherming kan bieden.
9.1
De rechtbank stelt voorop dat het na de detentie van eiser allereerst aan eiser is om invulling te geven aan zijn verplichting om te vertrekken. Het is aan eiser om daartoe de nodige inspanningen te verrichten. Verweerder hoefde niet toe te lichten hoe een eventuele uitzetting (praktisch) zou plaatsvinden.
9.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij geen reële mogelijkheid heeft gekregen om zijn standpunt over de schending van artikel 3 van het EVRM en andere punten tijdens de mondelinge hoorzitting toe te lichten. Eiser heeft de hoorzitting op 4 december 2020 om hem moverende redenen niet willen benutten voor een nadere mondelinge toelichting op zijn inhoudelijke bezwaren tegen het voornemen. Dat is zijn eigen keuze. De nadelige gevolgen van die keuze komen dan ook voor zijn rekening en risico. Na de hoorzitting heeft eiser nog de gelegenheid gekregen om schriftelijk te reageren, wat hij ook heeft gedaan bij brief van 17 december 2020. Verweerder heeft eiser voldoende mogelijkheid gegeven om zijn bezwaren tegen het voornemen toe te lichten.
9.3
Eiser heeft in de fase van de bestuurlijke besluitvorming geen feiten of omstandigheden aangevoerd die wijzen op schending van artikel 3 van het EVRM. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder dit nader had moeten onderzoeken of dit in het bestreden besluit had moeten bespreken.
9.4
Eiser stelt weliswaar dat de (mentale) gezondheidszorg in Irak slecht is, maar geeft niet aan wat de relevantie van deze stelling is. Eiser heeft niet aangevoerd dat hij bijzondere medische zorg behoeft. Nu de relevantie van deze stelling niet duidelijk is, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
9.5
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser wijst ter onderbouwing naar bronnen die handelen over de situatie waarin ontheemden uit voorheen door ISIS beheerste gebieden verkeren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de positie van deze personen, die mogelijk daadwerkelijk in Irak deel hebben uitgemaakt van ISIS, of die beweging hebben ondersteund, en niet zijn berecht, een geheel andere is dan die van eiser bij terugkeer naar Irak. Eiser heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat zijn situatie gelijk is aan die van ontheemden uit voorheen door ISIS beheerste gebieden. Verder heeft eiser ook onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat hij zodanig is verwesterd dat hij zich niet meer zou kunnen aanpassen aan de samenleving in Irak (KAR).
Verweerder heeft er in dit kader op mogen wijzen dat eiser pas op 14-jarige leeftijd uit Irak is vertrokken en de taal en de samenleving in Irak (KAR) kent. Verweerder heeft er ook op mogen wijzen dat er juist feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen dat eiser de westerse samenleving niet heeft aanvaard. De rechtbank ziet geen indicaties dat eiser niet in staat zou zijn zich aan te passen aan de samenleving in Irak (KAR). Hierbij wijst de rechtbank met verweerder op de beschrijving van eiser in het rapport van de Reclassering van juni 2020 [14] . Daaruit komt naar voren dat eiser zich presenteert als een persoon met een oppervlakkige charme waarmee hij in staat is zich uitzonderlijk goed aan te passen aan situaties en personen. Hij kan dit over een langere periode vasthouden en is volgens de Reclassering in staat zijn gedrag instrumenteel in te zetten om zijn eigen doelen te bereiken.
Ook overigens heeft eiser onvoldoende aangevoerd om het door hem gestelde reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM te onderbouwen. Voor zover eiser van mening is dat hij recht heeft op toelating als vluchteling, ligt het op zijn weg om een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
Artikel 8 van het EVRM
10. Volgens eiser zijn zowel de overwegingen met betrekking tot privé- als gezinsleven bij artikel 8 van het EVRM onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, in het licht van zijn zienswijze.
10.1
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet aangegeven waarom hij vindt dat verweerder de overwegingen over zowel privé- als gezinsleven onzorgvuldig heeft voorbereid en het besluit op dit punt onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
11. Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt evenmin tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. S.D.M. Michael en
mr. G.J.W.M. Kipping, leden, in samenwerking met mr. D.S. Arjun Sharma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 januari 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rolnummer: 22-001094-16, ECLI:NL:GHDHA:2017:2855.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, C-554/13, ECLI:EU:C:2015:377.
11.C-193/16, ECLI:EU:C:2017:542; zie met name rechtsoverweging 24.
13.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
14.Zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2020.