ECLI:NL:RBDHA:2022:5934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van mensenhandel en -smokkel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Pakistaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel. Deze vergunning was verleend na zijn aangifte van mensenhandel op 6 april 2018. Echter, op 28 september 2020 heeft het Openbaar Ministerie besloten om de verdachte te vervolgen voor mensensmokkel, maar niet voor mensenhandel. Dit leidde tot de intrekking van eisers verblijfsvergunning per 28 september 2020, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en stelde dat verweerder ten onrechte onderscheid maakte tussen mensenhandel en -smokkel. Hij betoogde dat hij recht had op bescherming en bijstand, en dat verweerder de aannemelijkheid van zijn mensenhandelrelaas had moeten beoordelen. De rechtbank oordeelde echter dat het onderscheid tussen mensenhandel en -smokkel niet in strijd was met de relevante richtlijn en dat verweerder in redelijkheid had kunnen concluderen dat er geen sprake was van mensenhandel. De rechtbank stelde vast dat het Openbaar Ministerie de aangifte van eiser had onderzocht en tot de conclusie was gekomen dat mensenhandel niet aannemelijk was.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de afwijzing van zijn verzoek. Aangezien geen van de beroepsgronden van eiser slaagde, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken per 28 september 2020 en zijn aanvraag om de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te wijzigen afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer T.J. Hussain. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en bezit de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft op 6 april 2018 aangifte gedaan van mensenhandel, waarna hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 26 april 2021.
2. Het Openbaar Ministerie (het OM) heeft op 28 september 2020 besloten om naar aanleiding van eisers aangifte de verdachte te vervolgen voor mensensmokkel, maar niet voor mensenhandel. Verweerder heeft daarop richting eiser kenbaar gemaakt voornemens te zijn eisers verblijfsvergunning in te trekken met terugwerkende kracht per 28 september 2020. Eiser heeft daarop een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar niet-tijdelijke humanitaire gronden.
3. Verweerder heeft met het primaire besluit de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat eiser niet langer voldoet aan de beperking doordat het OM het strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel heeft beëindigd. [1] De aanvraag om de beperking van de verblijfsvergunning te wijzigen heeft verweerder afgewezen, omdat het OM geen strafrechtelijke vervolging naar mensenhandel is opgestart, eiser niet langer dan drie jaar rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van de verblijfsregeling mensenhandel en er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, die vergen dat eiser Nederland niet kan verlaten. [2] Verweerder heeft het primaire besluit in bezwaar gehandhaafd.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser betoogt dat verweerder in strijd met Richtlijn 2004/81/EG [3] onderscheid maakt tussen mensenhandel en -smokkel. Hoewel de verdachte niet voor mensenhandel wordt vervolgd, wordt hij wel vervolgd voor mensensmokkel. Nu eiser heeft meegewerkt aan dit strafproces heeft hij (nog steeds) recht op bescherming en bijstand. Verder heeft verweerder ten onrechte nagelaten de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas te beoordelen. Verweerder kan niet enkel op het oordeel van het OM varen, maar heeft een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid. In dit kader wijst eiser op Werkinstructie 2021/18
‘Beoordeling aannemelijkheid mensenhandelrelaas’en de pilot uit 2018 waarbij een multidisciplinair team de aannemelijkheid van het slachtofferschap beoordeelde. De pilot is geëvalueerd door het WODC, wat heeft geresulteerd in een rapport. [4] Uit dit rapport blijkt dat verweerder ruimte heeft om een eigen beoordeling te maken van de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas. Daarnaast zijn er volgens eiser wel degelijk bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat verweerder hem een verblijfsvergunning regulier met de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden verleent. Zo vreest hij voor represailles. In dit kader is van belang dat de verdachte niet is vervolgd voor mensenhandel omdat andere getuigen uit angst weigerden te verklaren. Tot slot betoogt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Onderscheid mensenhandel en -smokkel
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderscheid wat verweerder maakt tussen mensenhandel en -smokkel niet in strijd is met Richtlijn 2004/81/EG. Het onderscheid is in lijn met artikel 3 van de Richtlijn, waarin de werkingssfeer van de Richtlijn is bepaald. Zo volgt uit het eerste lid van dit artikel dat lidstaten de Richtlijn toepassen op onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn of zijn geweest van strafbare feiten in verband met mensenhandel, ook als zij het grondgebied van de lidstaten illegaal zijn binnengekomen. Het tweede lid van dit artikel biedt lidstaten de mogelijkheid om de Richtlijn ook toe te passen op onderdanen van derde landen die hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (mensensmokkel). Hoewel het eerste lid een verplichting bevat voor toepassing van de Richtlijn wanneer er sprake is van mensenhandel, bevat artikel 3 geen verplichting tot toepassing van de Richtlijn bij mensensmokkel. Dit maakt dat verweerder een onderscheid mag maken tussen mensenhandel en -smokkel.
Aannemelijkheid mensenhandelrelaas
6. Daargelaten dat de door eiser aangehaalde Werkinstructie 2021/18 dateert van na het bestreden besluit, volgt hieruit dat verweerder bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas informatie betrekt van onder meer het OM. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval heeft gedaan en dat het OM inhoudelijk onderzoek heeft verricht naar eisers aangifte door het raadplegen van mutaties en het horen van eisers oud-collega’s. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het OM geconcludeerd dat mensensmokkel bewezen kan worden, maar mensenhandel niet. Daarmee is feitelijk de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas van eiser beoordeeld door het OM. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waardoor getwijfeld moet worden aan deze beoordeling, bijvoorbeeld informatie die het OM niet heeft betrokken bij het besluit of informatie uit een artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering-procedure. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder terecht – en in overeenstemming met Werkinstructie 2021/18 – heeft afgezien van een eigen aannemelijkheidsbeoordeling van het mensenhandelrelaas. De pilot in 2018, waarin een multidisciplinair team het slachtofferschap van mensenhandel beoordeelde, en het WODC-rapport daarover, maakt dit niet anders.
Wijziging beperking
7. Het bovenstaande betekent dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden na verblijf als slachtoffer(-aangever) van mensenhandel. Uit het beleid [5] volgt dat zo’n vergunning verleend kan worden op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, waardoor van eiser niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Nu uit het bovenstaande volgt dat niet aannemelijk is dat er sprake is geweest van mensenhandel, en eiser geen stukken heeft ingebracht die een andere conclusie rechtvaardigen, bestond er voor verweerder geen aanleiding om van dit beleid af te wijken. Dat de verdachte inmiddels is veroordeeld voor mensensmokkel, maakt dit niet anders.
Horen in bezwaar
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven horen in bezwaar. Verweerder mag van horen in bezwaar slechts afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren van eiser niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [6] Het bezwaarschrift van eiser gaf geen aanleiding om eraan te twijfelen dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van mensenhandel en dat het primaire besluit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Dit maakt dat aan de vereiste maatstaf werd voldaan en verweerder kon afzien van het horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
10. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) en de paragraven B1/6.3 en B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
2.Zie paragraaf B9/12 van de Vc 2000, artikel 3.51, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000), artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (het Vv 2000) en artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b en g, van het Vb 2000.
3.Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.
4.Evaluatie pilot multidisciplinaire advisering slachtofferschap mensenhandel, WODC, september 2019.
5.Zie paragraaf B9/12 van de Vc 2000.
6.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.