ECLI:NL:RBDHA:2022:5929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afboeking van vakantieverlofuren en herzieningsverzoek in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam bij de Belastingdienst, en de staatssecretaris van Financiën. Eiseres, die lijdt aan een chronische neurologische aandoening, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 december 2021 waarin haar bezwaar tegen een salariskorting niet ontvankelijk werd verklaard en haar verzoek om terug te komen op de afboeking van vakantieverlofuren werd afgewezen. Eiseres stelde dat de besluiten over de afboeking van vakantieverlofuren niet op de juiste wijze bekend waren gemaakt en dat zij tijdig bezwaar had gemaakt tegen de eindafrekening van oktober 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich richtte tegen het deel van het bestreden besluit dat betrekking had op de uitbetaling van vakantieverlof.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. Eiseres had in haar bezwaarschrift van 18 november 2018 enkel gevraagd naar het aantal openstaande vakantieverlofuren en had geen aanvullende gronden geformuleerd. De rechtbank concludeerde dat de eindafrekening van 2018 voor de vakantie-uren in 2017 en 2018 in rechte vaststond. Eiseres had te laat gehandeld door op 15 juli 2021 een bezwaargrond naar voren te brengen die eerder was berust. De rechtbank oordeelde verder dat verweerder het herzieningsverzoek op goede gronden had kunnen afwijzen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: J. Aberkrom),
en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Eilers).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de salariskorting niet ontvankelijk verklaard. In hetzelfde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het afboeken van vakantieverlofuren afgewezen wegens het ontbreken van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022 via een beeldverbinding.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is werkzaam bij de Belastingdienst in de functie van Behandelfunctionaris. Zij lijdt aan een chronische neurologische aandoening (MS). Op 29 februari 2016 heeft eiseres zich, aansluitend aan de beëindiging van haar bevallingsverlof, ziek gemeld. Per
1 oktober 2018 is aan eiseres, wegens langdurige ziekte, eervol ontslag verleend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van november 2018, dit betrof een eindafrekening in verband met het ontslag van eiseres. Volgens eiseres was het onder ander onduidelijk of de uitbetaalde vakantie-uren correct waren. Het ontslagbesluit is op 6 maart 2019 ingetrokken. Daarnaast is verweerder naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2020 overgegaan tot nabetaling van 30% salariskorting in verband met langdurige ziekte over de periode 30 juni 2018 tot en met september 2018.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dat gericht is tegen het nabetalen van de salariskorting van 30% en pro rata eindejaarsuitkering niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 15 juli 2021 is immers al aan eiseres kenbaar gemaakt dat deze aan haar zullen worden uitbetaald. Het bezwaar tegen het uitbetalen van de vakantieverlofuren uit 2017 en 2018 heeft verweerder opgevat als een verzoek om terug te komen op de in rechte vast staande besluiten daarover. Omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden wijst verweerder dat verzoek af.
Wat vindt eiseres in beroep?
3 Eiseres is van mening de besluiten over de afboeking van de vakantieverlofuren 2017 en 2018 niet op de juiste wijze bekend gemaakt zijn aangezien zij niet aan eiseres of haar gemachtigde zijn gezonden. Omdat eiseres destijds ook geen toegang had tot P-Direkt was het voor haar niet mogelijk een inzicht te krijgen in haar verlofsaldo en de afgeschreven verlofuren. Pas bij de eindafrekening in oktober 2018 was dit bekend geworden bij eiseres. Daartegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder dient dan ook inhoudelijk te beslissen op het bezwaar. Inhoudelijk voert eiseres aan dat zij conform het ziekteverzuimprotocol belastingdienst aan de bedrijfsarts gevraagd heeft of de vakantie voor het herstel of re-integratie een beletsel is. De bedrijfsarts heeft voor de vakantie in 2017 aangegeven dat er geen medische bezwaren waren. Eiseres is echter van mening dat er op dat moment geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren. De bedrijfsarts geeft dat ook aan op 16 mei 2017. Dat er geen medisch bezwaar was om vakantie te vieren doet daar niets aan af. Ook op 3 mei 2018 heeft de bedrijfsarts als advies gegeven dat er ongewijzigd geen structureel belastbare mogelijkheden waren. Het is onduidelijk welke benutbare mogelijkheden er volgens verweerder zouden zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4 De rechtbank stelt vast dat het beroep zich alleen richt tegen het deel van het bestreden besluit dat gaat over de uitbetaling van het vakantieverlof.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat zij tijdig bezwaar gemaakt heeft tegen de eindafrekening van oktober 2018. In het bezwaarschrift van 18 november 2018 heeft eiseres alleen gevraagd hoeveel vakantieverlofuren zij aan het einde van haar dienstverband nog open had staan en tegen welk uurtarief deze uren zijn betaald. Naar aanleiding van de verkregen gevraagde informatie heeft eiseres destijds in bezwaar geen aanvullende gronden geformuleerd. De gemachtigde van eiseres heeft daarnaast bij e-mail van 13 mei 2020 laten weten dat eiseres akkoord is met het afschrijven van de vakantie in 2018. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de eindafrekening van 2018 voor het deel van de vakantie uren in 2017 en 2018 op dat moment in rechte vast stond.
Het betoog van eiseres ter zitting dat er nog sprake was van een open eind op dat punt kan de rechtbank niet volgen. Verweerder heeft niet tijdig beslist op het bezwaar van eiseres tegen de eindafrekening. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank alleen niet maken dat eiseres onderdelen waarin zij eerder heeft berust, op een veel later moment toch weer als bezwaargrond naar voren brengt. Door dit pas op 15 juli 2021 als bezwaargrond aan te voeren heeft eiseres te laat gehandeld. Verweerder heeft dit bezwaar dan ook op goede gronden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op een in rechte vast staand besluit.
De rechtbank oordeelt verder dat verweerder het herzieningsverzoek heeft kunnen afwijzen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Eiseres heeft in beroep niet duidelijk gemaakt waarom zij pas op 15 juli 2021 deze bezwaargrond heeft kunnen indienen. Gelet op daarop is het niet nodig om in te gaan op de inhoudelijke gronden van eiseres en het standpunt van verweerder in het verweerschrift.
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
Conclusie
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.