5.2In de aangehaalde wettelijke voorschriften wordt zowel het begrip ‘individuele begeleiding’ als ‘ondersteuning’ gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat hulp bij praktische zaken binnenshuis, zoals administratie, geldbeheer, post afhandelen, gebruik van media zoals tablet en computer, onder het begrip ‘individuele begeleiding’ valt, ook al wordt in de gemeentelijke regelingen de term ‘ondersteuning’ gebruikt. Verder valt ook de ondersteuning dan wel begeleiding van eiseres buitenshuis, zoals bij familiebezoek of het bezoek aan recreatieve activiteiten, in beginsel onder de werkingssfeer van de Wmo 2015.
6.De rechtbank is van oordeel dat verweerder in eerste instantie onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de maatschappelijke ondersteuning die eiseres nodig heeft. Daarbij is namelijk niet het gebruikelijke stappenplan gevolgd. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, (CRvB), zoals die blijkt uit ECLI:NL:CRVB:2018:819. De rapportage van 28 januari 2019 voldeed niet aan de eisen, omdat daaruit niet voldoende bleek welke problemen en stoornissen er bij eiseres zijn, en voor welke activiteiten zij eventueel hulp en ondersteuning nodig heeft. Zonder een deugdelijke inventarisatie van de geschetste problematiek kon verweerder niet tot het oordeel komen dat de benodigde hulp in de vorm van gebruikelijke zorg door gezinsleden kan worden verleend. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook dat eiseres in het verleden, vóór de inwerkingtreding van de Wmo 2015, wel een budget voor individuele begeleiding kreeg. Dit zorgvuldigheidsgebrek is in de bezwaarprocedure niet (voldoende) hersteld. 7. De beroepsgrond van eiseres die ziet op de zorgvuldigheid van het uitgevoerde onderzoek slaagt. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank zal hierna bekijken of zij zelf in de zaak kan voorzien, ten einde het inhoudelijke geschil tussen partijen te beslissen.
8. Naar aanleiding van de behandeling van het beroep ter zitting van 4 maart 2021 heeft verweerder aanvullend onderzoek gedaan. Op 23 maart 2021 heeft verweerder een hoorzitting gehouden. Bij die gelegenheid heeft eiseres een schema verstrekt van alle activiteiten waarbij zij stelt hulp nodig te hebben. Op basis van dat schema en wat verder naar voren is gebracht, heeft verweerder een tweetal overzichten opgesteld. Ten eerste een dagschema, dat ziet op activiteiten gericht op de zelfredzaamheid van eiseres. Het gaat daarbij om uitvoering van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden, zoals het bijhouden van de administratie. Het tweede schema bevat een overzicht van de overige activiteiten, zoals (1) familiebezoek,
(2) bezoek van recreatieve activiteiten buitenshuis, en (3) bezoek aan artsen of andere behandelaars. In overleg met eiseres en haar gemachtigde is geïnventariseerd voor welke activiteiten eiseres precies ondersteuning en begeleiding nodig heeft en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. Verder heeft verweerder beoordeeld of in de situatie van eiseres sprake is van gebruikelijke zorg, of dat toch maatwerk nodig is.
9. De activiteiten uit het dagschema vallen volgens verweerder (vooral) onder persoonlijke verzorging. Eiseres heeft op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een indicatie voor persoonlijke verzorging in de vorm van een pgb voor 49 uren per week. Volgens verweerder is het niet mogelijk gebleken om de noodzaak van een eventuele aanvullende maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding op grond van de Wmo vast te stellen. Daarvoor dient verweerder te beschikken over nadere informatie van eiseres waaruit blijkt welke activiteiten de zorgverzekeraar al heeft meegenomen bij het vaststellen van de indicatie. Die informatie heeft eiseres echter niet willen verschaffen.
10.
Wat het schema van de overige activiteiten betreft stelt verweerder dat de hiervoor benodigde zorg mogelijk eveneens (deels) kan worden bekostigd uit het budget voor persoonlijke verzorging dat door de zorgverzekeraar is toegekend, bijvoorbeeld als eiseres vervoer nodig heeft naar het ziekenhuis. Voor het overige meent verweerder dat alleen aanspraak kan worden gemaakt op de tijd die gemoeid is met daadwerkelijke ondersteuning. Voor het enkel aanwezig zijn wordt geen voorziening verstrekt. In voorkomend geval kan voor de noodzakelijke hulp en ondersteuning volgens verweerder een beroep kan worden gedaan op hulp van degene die wordt bezocht, bijvoorbeeld bij het aan- en uittrekken van de jas, bij het nuttigen van consumpties, toiletbezoek en zo nodig transfers vanuit de rolstoel. Al met al mag volgens verweerder van eiseres worden verwacht dat zij op eigen kracht en met hulp van haar omgeving in haar hulpvraag kan voorzien. Niet is gebleken dat er een noodzaak bestaat voor het verstrekken van een (aanvullende) maatwerkvoorziening ondersteuning.
11. Wel is verweerder bij nader inzien van mening dat nader onderzoek nodig is om te bepalen of de huidige combinatie van vervoersvoorzieningen (een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto en (sinds medio 2016) gebruik van een rolstoel met duw- en aandrijfondersteuning) nog wel toereikend is. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek is verweerder bereid om tijdelijk een extra pgb te verstrekken van € 31,30 per week, gebaseerd op 2 uur en 55 minuten ofwel 175 minuten per week tegen het minimumloon. Dit budget kan eiseres inzetten voor individuele begeleiding, meer specifiek hulp bij lokale verplaatsingen, totdat het onderzoek naar de noodzakelijke vervoersvoorzieningen is afgerond.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het nader uitgevoerde onderzoek de beperkingen, de hulpvraag en de ondersteuningsbehoefte van eiseres voldoende duidelijk in kaart heeft gebracht. Het overzicht is weergegeven in de bijlagen 1 en 2 bij verweerders brief van 15 augustus 2021. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen dagelijkse activiteiten en overige activiteiten. Hulp bij dagelijkse activiteiten binnenshuis zoals: hulp bij aan- en omkleden, bij toiletgang, bij eten en drinken en bij verplaatsingen binnenshuis, valt voor het overgrote deel onder ‘persoonlijke verzorging’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat het op 49 uren per week gebaseerde pgb op grond van de Zvw voldoende is voor de noodzakelijke ondersteuning in de directe woon- en leefomgeving.
13. De door eiseres gevraagde ondersteuning bij ‘overige activiteiten’ ziet in de eerste plaats op praktische handelingen, zoals hulp bij het gebruik van media zoals een tablet of computer. Aangezien niet is gebleken dat eiseres (naast fysieke beperkingen) ook te maken heeft met psychische of cognitieve beperkingen, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat eiseres hierbij begeleiding nodig heeft. Voor zover eiseres toch dient te worden ondersteund bij het voeren van haar administratie en het gebruik van media, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank gebruikelijke zorg die in redelijkheid van de partner of de jongste inwonende zoon van eiseres mag worden verwacht. Dat deze huisgenoten niet in staat zouden zijn om die ondersteuning te bieden acht de rechtbank niet aannemelijk.
14. Wat dan nog resteert is hulp en ondersteuning bij (lokale) verplaatsingen over middellange afstand, voor zover dit niet onder het toepassingsbereik van de Zvw valt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om bezoek aan de Hindoetempel in Den Haag of het bezoek aan een Hindi- of bingoavond. Gelet op het weergegeven wettelijk kader volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat ondersteuning bij het bezoek aan dergelijke activiteiten in beginsel onder de compensatieverplichting van de Wmo 2015 valt. Verweerder heeft berekend dat wekelijks 2 uur en 55 minuten (175 minuten) zal zijn gemoeid met het ondersteunen van eiseres bij het bezoeken van deze activiteiten. Het gaat daarbij met name om hulp bij het bedienen van de rolstoel, omdat eiseres dit vanwege beperkingen aan haar handen zelf niet (langdurig) kan. Tevens heeft verweerder duidelijk gemaakt hoeveel tijd gemoeid is met andere noodzakelijke hulp, bijvoorbeeld bij het in en uit de auto tillen van de rolstoel en de transfer van de rolstoel naar een traplift. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee een passende maatwerkvoorziening geboden. Dat deze voorziening niet toereikend zou zijn voor ondersteuning bij lokale verplaatsingen, zoals door eiseres is gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verweerder heeft terecht geen tijd meegerekend voor permanente aanwezigheid van een begeleider tijdens het bezoek aan bepaalde activiteiten. Het gaat immers uitsluitend om de tijd die gemoeid is met daadwerkelijke ondersteuning.
15. Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Omdat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en genomen is het beroep gegrond.
Inmiddels is verweerder bereid gebleken toch een maatwerkvoorziening toe te kennen met het oog op de noodzakelijke begeleiding en ondersteuning van eiseres bij het bezoeken van enkele specifieke activiteiten. Daarbij is uitgegaan van 175 minuten per week en een vergoeding in de vorm van een pgb van € 31,30 per week. Deze voorziening acht de rechtbank toereikend. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Dit is in het hierna volgende dictum van de uitspraak weergegeven. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit pgb met terugwerkende kracht vanaf 15 april 2019 (de datum van het primaire besluit) moet toekennen, omdat eiseres de noodzakelijke ondersteuning tot nu toe mogelijk zelf heeft moeten bekostigen.
16. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Het bedrag dat verweerder voor verleende rechtsbijstand moet vergoeden is € 1.897,50. Dit bedrag is ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht gebaseerd op 2,5 punten (indiening beroepschrift, bijwonen zitting, indiening schriftelijke zienswijze na zitting en bijwonen nadere zitting) in een zaak van gemiddeld gewicht.