ECLI:NL:RBDHA:2022:5919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
C/09/584060 / HA ZA 19-1206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening en geschil over huurpenningen tussen partijen na executieveiling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert eiser [eiser] van gedaagde [gedaagde] een bedrag van € 145.271,52, dat volgens hem is geleend voor de aankoop van twee panden tijdens een executieveiling op 1 december 2010. Eiser stelt dat de panden op naam van gedaagde zijn gekocht omdat hij zijn paspoort niet bij zich had, terwijl gedaagde de panden heeft verkocht en de huurpenningen heeft geïnd. Gedaagde verzet zich tegen de vordering en stelt dat eiser ongerechtvaardigd heeft geprofiteerd van de huurinkomsten. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de koopsom door de vennootschappen van eiser is voldaan en dat er geen bewijs is dat deze vennootschappen hun vordering op gedaagde aan eiser hebben overgedragen. In reconventie vordert gedaagde betaling van € 243.000 aan huurpenningen, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser de panden met instemming van gedaagde heeft verhuurd en dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/584060 / HA ZA 19-1206
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Y. Özdemir te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B. Temeltasch te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van deze rechtbank van 21 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met 4 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge behandeling op 6 april 2022.
1.2.
Van het verhandelde ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 1 december 2010 samen naar een executieveiling gegaan. Die dag zijn op naam van [gedaagde] een tweetal panden gekocht. Het gaat om een pand aan de [adres 1] te [plaats 3] en een pand aan de [adres 2] te [plaats 3].
2.2.
Op 6 december 2010 is een proces-verbaal van de executoriale verkoop (inzet en afslag), alsmede gunning gehouden op 1 december 2010 opgemaakt (hierna: het proces-verbaal van executoriale verkoop).
2.3.
De panden zijn in januari 2011 aan [gedaagde] geleverd. De koopsom voor de panden alsmede de kosten van de verkoop zijn door [naam 1] Beheer B.V. en [naam 1] Onroerend Goed B.V., beide vennootschappen van [eiser], voldaan. Het gaat om in totaal
€ 144.724,34.
2.4.
Beide panden zijn op enig moment verhuurd geweest. Het pand aan de [adres 2] is in ieder geval per juni 2018 tot juni 2019 verhuurd voor een bedrag van € 1.500 per maand. Het pand aan de [adres 1] is in ieder geval in de periode van
5 april 2013 tot 5 april 2014 verhuurd voor een bedrag van € 750 per maand. [eiser] is telkens als verhuurder opgetreden. Hij heeft ook de huurpenningen heeft geïnd.
2.5.
[gedaagde] heeft de panden op enig moment weer verkocht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 145.271,52 (inclusief wettelijke rente tot aan de datum van dagvaarding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder ook de beslag- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij zelf op de executieveiling een tweetal panden heeft willen kopen, maar dat de panden destijds aan [gedaagde] zijn geleverd omdat [eiser] zijn paspoort niet bij zich zou hebben gehad en [gedaagde] wel. Alleen om deze reden zijn de panden aan [gedaagde] geleverd, terwijl ze door [eiser] zijn betaald. Volgens [eiser] is vervolgens afgesproken dat [gedaagde] de koopsom zal terugbetalen als hij de panden in de toekomst verkoopt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van de door hem geïnde huurpenningen vanaf januari 2011 tot en met juni 2019 ter hoogte van € 243.000, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] de panden heeft verhuurd en de huurpenningen heeft geind, terwijl deze huurpenningen aan [gedaagde] toekomen. [gedaagde] is immers de eigenaar van de panden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zich ongerechtvaardigd verrijkt.
3.7.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering van [eiser].
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vraag ligt voor of tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] een bedrag van € 144.724,34 aan [eiser] moet terugbetalen. Het is aan [eiser] om te onderbouwen dat dit het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin niet geslaagd. De rechtbank licht dit toe.
4.2.
In het proces-verbaal van executoriale verkoop, opgemaakt door een notaris, staat dat er op de veiling door [eiser] werd gemijnd op de som van € 3.000, dat voor de notaris in de veilingzaal is verschenen mevrouw [naam 2], dat zij verklaarde namens haar volmachtgever [rechtbank: [eiser]] de afslag te erkennen en dat zij verklaarde dat haar volmachtgever [rechtbank: [eiser]] daarbij handelde voor en namens de heer [gedaagde]. In het proces-verbaal staat verder dat [eiser] in het bezit is van een Nederlands paspoort, wordt het paspoortnummer vermeld en wordt genoemd waar en op welke datum het paspoort is afgegeven.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van executoriale verkoop specifiek naar het paspoort van [eiser] wordt verwezen. De inhoud van het proces-verbaal van executoriale verkoop strookt dus niet met de stelling van [eiser] dat het zijn bedoeling was de panden zelf te kopen maar dat ze op naam van [gedaagde] zijn aangekocht omdat hij zijn paspoort was vergeten. Ter zitting heeft [eiser] in dit verband toegelicht dat hij op 6 december 2010 zijn paspoort wel bij zich had en dat dit verklaart waarom er in het proces-verbaal van de executoriale verkoop melding van kon worden gemaakt. Zo zou mevrouw [naam 2] ook niet bij de veiling op 1 december 2010 aanwezig zijn geweest, maar alleen op 6 december 2010 voor de notaris zijn verschenen. De rechtbank gaat hier niet in mee. In het proces-verbaal van executoriale verkoop staat ‘
dit proces-verbaal is in minuut opgemaakt op de datum in het hoofd van deze akte vermeld en betreft het verhandelde op één december tweeduizend tien (…)’. In het proces-verbaal is dus vastgelegd wat er op 1 december 2010 is gebeurd.
4.4.
De rechtbank heeft ook geen andere aanknopingspunten om te oordelen dat het bedrag van € 144.724,34 aan [gedaagde] is geleend en door hem moet worden terugbetaald. Laat staan dat het bedrag aan [eiser] moet worden terugbetaald. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de koopsom destijds door de vennootschappen van [eiser] is voldaan. Mocht er dus al sprake zijn geweest van een lening, dan is niet toegelicht waarom [eiser] (in persoon) het bedrag van € 144.724,34 zou kunnen terugvorderen. Hoewel [eiser] ter zitting heeft toegelicht dat het zijn vennootschappen waren en dat hij ook vorderingen op zijn vennootschappen had, is dat niet voldoende. Als er al sprake was van een lening van deze vennootschappen aan [gedaagde], is niet gesteld of gebleken is dat de vennootschappen hun vordering op [gedaagde] hebben overgedragen aan [eiser]. Nu vast staat dat de vennootschappen inmiddels zijn ontbonden, kan daarvan ook geen sprake meer zijn.
4.5.
Ook de omstandigheid dat [eiser] op enig moment als verhuurder is opgetreden en de huurpenningen heeft geïnd, is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening is gesloten.
4.6.
De vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Het betoog van [gedaagde] dat de panden zijn geschonken behoeft geen bespreking meer.
4.7.
De advocaat van [eiser] heeft ter zitting nog opgemerkt dat hij bij nader inzien ook een beroep wil doen op onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking omdat nu pas duidelijk zou zij geworden dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad een lening te sluiten. De advocaat van [eiser] heeft verzocht in dit verband een akte te mogen nemen. Van de zijde van [gedaagde] is hiertegen bezwaar gemaakt.
4.8.
Op grond van artikel 130 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de eiser, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, zijn eis en/of de gronden daarvan veranderen of vermeerderen. De eisvermeerdering wordt buiten beschouwing gelaten indien deze in strijd met de goede procesorde is.
4.9.
De rechtbank begrijpt de opmerking van de advocaat van [eiser] zo, dat [eiser] de gronden van zijn eis wil veranderen, in die zin dat hij ze wil aanvullen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke eiswijziging in strijd met de goede procesorde is. Niet valt in te zien waarom [eiser] de eiswijziging eerst op zitting pas kon doen. Al in de dagvaarding is namens [eiser] naar voren gebracht dat hij de panden zelf wilde kopen, dat dit anders is gelopen en dat dit er volgens hem toe heeft geleid dat een leningsovereenkomst is gesloten. Het standpunt dat het aanvankelijk niet de bedoeling was om een lening te verstrekken, heeft hij dus al in de dagvaarding ingenomen. Door eerst ter zitting (de gronden van) zijn eis te veranderen, zou het voor [gedaagde] vrijwel onmogelijk worden gemaakt gedegen verweer te kunnen voeren. De rechtbank acht de eiswijziging gelet op het tijdstip ervan in strijd met de goede procesorde en wijst het verzoek om nadere akte af.
in reconventie
4.10.
[gedaagde] stelt dat [eiser] de panden over een periode van ruim tien jaar heeft verhuurd zonder dat [gedaagde] dit wist en hier toestemming voor heeft gegeven. [eiser] zou de huurpenningen ten onrechte zelf hebben behouden. [gedaagde] vordert betaling van in totaal
€ 243.000. Volgens [eiser] heeft hij de panden echter met medeweten van [gedaagde] verhuurd en mocht hij de huurpenningen innen.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] is eigenaar van de panden. Vast staat dat de panden (elk pand in ieder geval gedurende één jaar) zijn verhuurd en dat [eiser] daarbij als verhuurder is opgetreden en de huurpenningen heeft geïnd. [gedaagde] heeft ter zitting niet kunnen verklaren hoe dit mogelijk is zonder dat hij hiervan als eigenaar op de hoogte is geweest. Al helemaal niet als dit, zoals hij zelf stelt, over een periode van tien jaar is gebeurd. Dat [eiser] de sloten zou hebben vervangen, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft ook niet toegelicht hoe [eiser] dit heeft kunnen bewerkstelligen terwijl hij geen eigenaar van de panden is, nog daargelaten dat [gedaagde] als eigenaar van de panden deze eigendomsinbreuk gemakkelijk had kunnen terugdraaien. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat [gedaagde] in de periode van tien jaar op enig moment heeft geïnformeerd naar de stand van zaken of bezwaar heeft gemaakt tegen de verhuur en ook niet dat hij in een eerder stadium aanspraak heeft gemaakt op huurpenningen. Tegen deze achtergrond houdt de rechtbank het ervoor dat [eiser] de panden met instemming van [gedaagde] heeft verhuurd.
4.12.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] – tegenover de betwisting door [eiser] – onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt. Zijn vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563 (1 punt tegen tarief II à € 563 per punt).
4.14.
Omdat [eiser] in de procedure in conventie in het ongelijk wordt gesteld, moet hij de proceskosten van [gedaagde] vergoeden. De rechtbank begroot die kosten op dit moment op
€ 3.621 (€ 81 aan griffierecht en € 3.540 aan salariskosten advocaat, bestaande uit 2 punten tegen tarief V à € 1.770 per punt). De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld. Voor een afzonderlijke veroordeling in de nakosten, zoals door [gedaagde] gevorderd, bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal de nakosten begroten conform het liquidatietarief.
4.15.
Omdat [gedaagde] in de procedure in reconventie in het ongelijk wordt gesteld, moet hij de proceskosten van [eiser] vergoeden. De rechtbank begroot die op dit moment op € 4.982 (salariskosten advocaat, bestaande uit 2 punten tegen tarief VI à € 2.491 per punt).

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563;
5.2.
verklaart het bepaalde onder 5.1 uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.621 en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
verklaart het bepaalde onder 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.982;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.