ECLI:NL:RBDHA:2022:591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/09/620251 / FT RK 21/862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementszaak met problematische schulden

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeiser, de heer [verweerder]. De heer [verzoeker] verkeert in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 70.790,10 aan zestien schuldeisers. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij hij een deel van de vorderingen wil voldoen en het resterende deel wil laten kwijtschelden. De heer [verweerder] is echter de enige schuldeiser die niet akkoord gaat met dit voorstel, wat de heer [verzoeker] heeft doen besluiten om de rechtbank te verzoeken het akkoord dwingend op te leggen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de heer [verzoeker] behandeld op een zitting op 20 januari 2022, waar verschillende betrokkenen aanwezig waren, waaronder de heer [verzoeker] zelf en zijn schuldhulpverlener. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een bevoegde instantie, en dat het voorstel goed gedocumenteerd is. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de weigering van de heer [verweerder] om in te stemmen met het aangeboden akkoord onredelijk is, gezien de omstandigheden.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de heer [verzoeker] toe te wijzen en de heer [verweerder] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek van de heer [verzoeker] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen, omdat het dwangakkoord nu van toepassing is. Deze beslissing is genomen door mr. R.G.C. Veneman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/620251 / FT RK 21/862 en FT RK 21/863
vonnis van 27 januari 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
hierna: verzoeker of de heer [verzoeker],
tegen
[verweerder], vertegenwoordigd door Buik & Van der Horst Gerechtsdeurwaarders,
wonende te [woonplaats 2],
verweerder,
hierna: verweerder of de heer [verweerder].
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 70.790,10 aan zestien schuldeisers. Het is de heer [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van [X] van Fidinda Schuldsaneringen B.V. heeft hij voor het laatst op 7 oktober 2021 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 10,1% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 5,05%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van de heer [verzoeker] op basis van zijn inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
De heer [verweerder] is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. Verzoeker heeft een schuld aan de heer [verweerder] van € 5.456,92, dat is 7,59% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige vijftien schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] op 4 november 2021 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank de heer [verweerder] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil de heer [verzoeker] worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 20 januari 2022. Op deze zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] , verzoeker,
- [X], schuldhulpverlener,
- [B], beschermingsbewindvoerder,
- [verweerder], crediteur,
- [P], psycholoog van de heer [verweerder] .

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat de heer [verweerder] zijn aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
De heer [verweerder] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. De heer [verweerder] is zelf in de ellende terecht gekomen, doordat de heer [verzoeker] geld van hem heeft gestolen. De heer [verweerder] heeft veel moeite moeten doen en kosten moeten maken om iets van zijn vordering terug te zien. Het aanbod van de heer [verzoeker] staat dan ook niet in verhouden tot de openstaande vordering.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van meneer [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie en ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de heer [verweerder] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door [X] van Fidinda Schuldsaneringen B.V.. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De heer [verzoeker] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat de heer [verzoeker] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. De heer [verzoeker] is volledig arbeidsongeschikt, hij ontvangt al sinds 2010 een Wia-uitkering. Hij heeft op de zitting verklaard diverse, vergeefse, pogingen te hebben ondernomen om zijn belastbaarheid opnieuw te laten onderzoeken. De rechtbank overweegt dat, zelfs wanneer de heer [verzoeker] vandaag volledig arbeidsgeschikt zou worden geacht, dat niet direct zal leiden tot een hogere afloscapaciteit. De heer [verzoeker] zal namelijk, gelet op zijn verslavingsverleden en de psychische gevolgen hiervan, eerst moeten re-integreren. Verbetering van zijn inkomsten valt daarom op korte termijn (dat wil zeggen: de komende drie jaar) niet te verwachten.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De meerderheid van de schuldeisers, die samen ruim 92% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heef ingestemd met de aangeboden schuldregeling. Aangezien de heer [verzoeker] een maximaal haalbaar voorstel heeft gedaan, dienen de belangen van deze schuldeisers, vanwege de gezamenlijke omvang, zwaarder te wegen dan dat van de heer [verweerder] .
4.8.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. In de aangeboden schuldregeling worden de kosten voor schuldbemiddeling afgetrokken. De kosten voor schuldbemiddeling zijn minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject, zodat er een hoger bedrag voor de schuldeisers overblijft.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.9.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft de heer [verzoeker] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [verweerder] in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. R.G.C. Veneman, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.