ECLI:NL:RBDHA:2022:5893
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WIA-uitkering na definitieve berekening door Uwv
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving sinds 25 januari 2012 een WIA-uitkering, maar kreeg te maken met terugvorderingen van te veel ontvangen uitkeringen over verschillende periodes. De Uwv had in totaal drie primaire besluiten genomen waarin bedragen van de eiser werden teruggevorderd, en de eiser had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 19 april 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en de Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) gerechtigd is om onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De eiser voerde aan dat de Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat hij niet in staat was om de terugvordering te betalen, vooral gezien de impact van COVID-19 op zijn situatie. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om wijzigingen in zijn inkomsten tijdig door te geven en dat de Uwv niet onterecht had gehandeld door de terugvordering door te zetten.
De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien en dat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem zou hebben. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees zij de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.