ECLI:NL:RBDHA:2022:589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/09/619739 / FT RK 21/823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord ondanks verzet van de grootste schuldeiser

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeisers, omdat niet alle schuldeisers akkoord gingen met zijn voorstel. De heer [verzoeker] heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 244.403,84 opgebouwd bij vijf schuldeisers, waarvan Intrum Nederland B.V. de grootste is met een vordering van € 232.509,28. De rechtbank heeft op 27 januari 2022 geoordeeld dat het verzoek van de heer [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen, toewijsbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een bevoegde instantie, en dat het onredelijk is dat Intrum weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft daarbij een belangenafweging gemaakt tussen de verzoeker, de weigerende schuldeiser en de schuldeisers die wel hebben ingestemd. De rechtbank concludeert dat het voorstel van de heer [verzoeker] het maximaal haalbare is en dat de meerderheid van de schuldeisers met de regeling heeft ingestemd. De rechtbank heeft het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord toegewezen en het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/619739 / FT RK 21/823 en FT RK 21/914
vonnis van 27 januari 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
Verzoeker,
hierna: verzoeker of de heer [verzoeker],
tegen
Intrum Nederland B.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
hierna: verweerster of Intrum.
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeisers wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 244.403,84 aan vijf schuldeisers. Het is hem niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Gouda heeft hij voor het laatst op 24 november 2020 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 2,2% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 1,10%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van de heer [verzoeker] op basis van zijn inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
Intrum is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [verzoeker] heeft een schuld aan Intrum van totaal € 232.509,28, dat is 95,13% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige drie schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] op 26 oktober 2021 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank Intrum dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 20 januari 2022. Op deze zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] , verzoeker,
- mevrouw [naam partner], partner van meneer [verzoeker] ,
- [schuldhulpverlener], schuldhulpverlener van de gemeente [woonplaats].
2.2.
Vesting Finance heeft namens Intrum op 5 januari 2022 schriftelijk verweer gevoerd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat Intrum het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
Intrum stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. Het door de heer [verzoeker] aangeboden akkoord staat in geen enkele verhouding tot de bij Intrum openstaande schulden. Intrum stelt daarbij dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet is bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Verder stelt Intrum dat de heer [verzoeker] een dienstverband heeft voor 28 uur per week, niet is afgekeurd en nog een flink aantal arbeidzame jaren in het verschiet heeft. Het toezicht op de inspanningsplicht kan volgens Intrum binnen het minnelijke traject niet worden gewaarborgd zoals in het wettelijke traject.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de heer [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie en ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat Intrum weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door mevrouw [schuldhulpverlener] van de gemeente [woonplaats]. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De heer [verzoeker] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat de heer [verzoeker] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. De heer [verzoeker] heeft met ingang van 1 februari 2022 een vast contract voor 32 uur per week en heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat dit, gelet op zijn medische klachten, het maximale is waartoe hij in staat is.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De vordering van verweerster bedraagt met 95,13% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat Intrum heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt. In dit geval is van belang dat de meerderheid van de schuldeisers (namelijk drie van de vier), die samen (ruim) 4% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd.
4.8.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. In de aangeboden schuldregeling worden de kosten voor schuldbemiddeling afgetrokken van het gespaarde saldo, maar deze kosten zijn minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject. Er blijft daardoor meer over voor de schuldeisers. Daarnaast houdt de gemeente [woonplaats] gedurende de looptijd toezicht op de inkomsten en uitgaven van de heer [verzoeker] , zodat gewaarborgd is dat het maximaal haalbare bedrag zal worden uitgekeerd aan de schuldeisers.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.9.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft de heer [verzoeker] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt verweerster in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. R.G.C. Veneman, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.