ECLI:NL:RBDHA:2022:584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/09/617958 / KG ZA 21-882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over intellectuele eigendomsrechten en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die op 31 januari 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben de eiseressen, Keune Haircosmetics B.V. en Keune IP B.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, WCHS B.V. en WCSG Holding B.V. De eiseressen vorderden dat de voorzieningenrechter WCHS zou bevelen om met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op bepaalde Uniemerken en Benelux-merken te staken. Tijdens de procedure heeft Keune c.s. haar eis verminderd en enkel nog een veroordeling van WCHS c.s. in de proceskosten gevorderd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat WCHS c.s. zich op uitputting heeft beroepen en dat zij pas in de loop van de procedure met bewijs van uitputting is gekomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Keune c.s. de kosten van de procedure dient te dragen, omdat zij haar vorderingen heeft ingetrokken. De kosten zijn vastgesteld op € 16.146,25, inclusief griffierecht en kosten voor deskundigen. De voorzieningenrechter heeft de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak betreft de handhaving van intellectuele eigendomsrechten en de toewijzing van proceskosten in kort geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/617958 / KG ZA 21-882
Vonnis in kort geding van 31 januari 2022
in de zaak van

1.KEUNE HAIRCOSMETICS B.V.,

te Soest,
2.
KEUNE IP B.V.,
te Soest,
eiseressen,
advocaat mr. R.W. de Vrey te Amsterdam,
tegen

1.WCHS B.V.,

te Leiden,
2.
WCSG HOLDING B.V.,
te Leiden,
gedaagden,
advocaat mr. A.S. van Everdingen te Amsterdam.
Eiseressen zullen afzonderlijk Keune Haircosmetics en Keune IP worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als Keune c.s.. Gedaagden zullen afzonderlijk WCHS en Holding worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als WCHS c.s..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 september 2021 met producties EP01 t/m EP06;
  • de conclusie van antwoord en akte houdende producties van WCHS c.s., met producties GP01 t/m GP19 ingekomen bij de griffie op 15 november 2021;
  • de op 25 november 2021 toegezonden pleitnota van Keune c.s.;
  • de op 25 november 2021 toegezonden pleitnota van WCHS c.s.;
  • het e-mailbericht van de advocaat van WCHS c.s. van 25 november 2021, met productie GP17.8;
  • het e-mailbericht van de advocaat van WCHS c.s. van 25 november 2021, met (opnieuw productie GP17.8 en) productie GP20 (proceskostenoverzicht);
  • het e-mailbericht van de advocaat van Keune c.s. van 25 november 2021, met productie EP07 (finaal kostenoverzicht).
1.2.
Op 29 november 2021 heeft (vanwege de uitbraak van het COVID19-virus: op digitale wijze) de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Een schikking tussen partijen is niet bereikt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat er vonnis wordt gewezen en de datum van het vonnis – na aanhouding daarvan – op vandaag gesteld.

2.Het geschil

2.1.
Keune c.s. heeft bij dagvaarding – samengevat – gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis WCHS beveelt om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis binnen de Europese Unie dan wel de Benelux iedere inbreuk op bepaalde Uniemerken dan wel Benelux-merken, waarvan Keune IP houdster is, te staken en gestaakt te houden. Keune c.s. heeft tevens enkele nevenvorderingen ingesteld en tot slot gevorderd WCHS c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure als bedoeld in artikel 1019h Rv [1] , te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente daarover.
2.2.
Keune c.s. heeft haar eis in haar pleitnota verminderd in die zin dat zij alleen nog een veroordeling van WCHS c.s. in de proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv vordert.
2.3.
Keune c.s. legt hieraan het volgende ten grondslag. WCHS c.s. heeft zich – nadat zij door Keune c.s. is aangesproken op vermeend inbreukmakend handelen – op uitputting beroepen. WCHS c.s. is pas in de loop van deze kort geding procedure met het rapport van Grant Thornton (GP17) gekomen, welk rapport Keune c.s. voldoende zekerheid biedt dat de specifieke door WCHS c.s. aangeboden en verhandelde producten met toestemming van Keune c.s. op de Europese markt zijn gebracht. Aanvankelijk voerde WCHS c.s. aan niet gehouden te zijn tot bewijs van de uitputting, stellende dat Keune c.s. een exclusief distributiesysteem hanteert dat de handel tussen de lidstaten belemmert (hetgeen Keune c.s. betwist), zodat sprake zou zijn van omkering van de bewijslast. Een procedure had voorkomen kunnen worden indien WCHS c.s. eerder met bewijs van uitputting over de brug was gekomen. Door pas in de loop van deze procedure met dit rapport te komen, heeft WCHS c.s. de vermeende inbreuksituatie laten voortbestaan en Keune c.s. gedwongen onderhavige procedure te starten. De kosten die daarmee gepaard zijn gegaan dienen voor rekening van WCHS c.s. te komen.
2.4.
WCHS c.s. voert gemotiveerd verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Keune c.s. in de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
Keune c.s. is deze procedure gestart teneinde haar Uniemerken en Benelux-merken te beschermen. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd van de thans nog resterende proceskostenvordering kennis te nemen op grond van artikel 123 lid 1 in verbinding met artikel 124 aanhef en onder a, en artikel 125 lid 1 UMVo [2] in verbinding met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk en op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE [3] internationaal en relatief bevoegd daarvan kennis te nemen, gelet op de vestigingsplaats van WCHS c.s. in dit arrondissement. Deze bevoegdheid strekt zich voor wat betreft de Uniemerken uit tot de Europese Unie en wat de Benelux-merken betreft tot het grondgebied van de Benelux.
Proceskosten
3.2.
Partijen twisten slechts nog over de vraag wie van hen in de proceskosten dient te worden veroordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval Keune c.s. de kosten voor de procedure dient te dragen. Keune c.s. heeft een vordering ingesteld waartegen WCHS c.s. bij conclusie van antwoord ingediend op 15 november 2021 verweer heeft gevoerd, onder overlegging van een accountantsrapport van Grant Thornton (GP17). Keune c.s. heeft dit verweer vervolgens geaccepteerd en de inbreuk- en nevenvorderingen ingetrokken. Deze situatie is te vergelijken met het geval dat het verweer van een gedaagde in een procedure slaagt en de eisende partij in het ongelijk wordt gesteld en deze laatste de proceskosten dient te dragen. Het feit dat WCHS c.s. pas in de loop van deze procedure – twee weken vóór de mondelinge behandeling – met het rapport van Grant Thornton is gekomen kan WCHS c.s. niet worden verweten. WCHS c.s. heeft als parallelimporteur een belang bij het zo lang mogelijk geheim houden van haar voormannen. Dat zij zich aanvankelijk op andere verweren beriep en pas in de loop van de kort geding procedure (subsidiair) met het rapport van Grant Thornton is gekomen, is geen omstandigheid die er toe leidt dat zij in de kosten veroordeeld moet worden nu Keune c.s. haar inhoudelijke vorderingen heeft ingetrokken. Dit geldt temeer nu aan het (doen) opmaken van een dergelijk rapport aanzienlijke kosten zijn verbonden. Dat sprake is van een situatie van misbruik van procesrecht is gesteld noch gebleken.
3.3.
Keune c.s. zal dan ook als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van WCHS c.s.. WCHS c.s. heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de redelijke en evenredige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv en zij heeft haar kosten gespecificeerd tot een bedrag van € 46.089,25 inclusief verschotten van € 145,50 en de kosten voor het opstellen van het rapport door Grant Thornton van € 9.333,75.
3.4.
Onderhavige zaak is een zaak ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv. Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde kosten te kunnen beoordelen, wordt aansluiting gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn. Onderhavige zaak valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de categorie eenvoudig kort geding met een maximumtarief van € 6.000,- ter zake de advocaatkosten. Dit bedrag zal worden toegewezen; het meer gevorderde wordt afgewezen. Het bedrag voor salaris advocaat van € 6.000,- wordt verhoogd met € 667,- aan griffierecht, en met de onweersproken en naar behoren gespecificeerde bedragen van € 145,50 aan koerierskosten en € 9.333,75 aan kosten deskundige (het rapport), waarmee het totaalbedrag uitkomt op
€ 16.146,25.
3.5.
Voor een (separate) veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De nakosten zullen overeenkomstig het per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief [4] worden begroot op € 163,- zonder betekening en op € 248,- in geval van betekening.
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt op na te melden wijze toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt Keune c.s. hoofdelijk in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van WCHS c.s. begroot op € 16.146,25 aan proceskosten en op € 163,- aan nakosten zonder betekening dan wel op € 248,- aan nakosten in geval van betekening, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel op 31 januari 2022.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.​Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk
3.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)
4.Dit tarief is te raadplegen op www.rechtspraak.nl (Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken) en is van toepassing op kort geding zaken waarin op of na 1 februari 2021 vonnis wordt gewezen.