ECLI:NL:RBDHA:2022:5839
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing van aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinsleden
In deze zaak hebben eisers, kinderen van een referent met een verblijfsvergunning asiel, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er inmiddels een besluit op het bezwaar is genomen.
De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging gemaakt tussen het belang van eisers en referent om gezinsleven in Nederland uit te oefenen en het belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de veranderde omstandigheden, namelijk dat de moeder van eisers inmiddels in Nederland verblijft, terwijl eisers in Libanon zijn achtergebleven. Dit heeft invloed op de belangenafweging, aangezien de intensiteit van het gezinsleven met de moeder nu niet langer in Libanon kan worden uitgeoefend.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.897,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.