ECLI:NL:RBDHA:2022:5815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser met betrekking tot de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die als docent godsdienst werkte, was sinds 2010 arbeidsongeschikt door psychische klachten en ontving een WGA-uitkering. In het primaire besluit van 5 november 2020 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 77,13%, wat leidde tot de conclusie dat zijn uitkering niet zou veranderen. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, omdat hij meende dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was beoordeeld en dat er sprake was van een verslechtering van zijn gezondheid.

De rechtbank heeft de processtukken en de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen bestudeerd. De rechtbank concludeert dat de rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiser had de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden en begrijpelijk waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser correct heeft beoordeeld en dat de urenbeperking van 6-7 uur per dag, 30-32 uur per week adequaat was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het Uwv om de WGA-loonaanvullingsuitkering niet te wijzigen, standhield. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: drs. I.M. Veringmeier).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vanaf 4 november 2020 is vastgesteld op 77,13% met als gevolg dat de WGA-loonaanvullingsuitkering [1] van eiser op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet verandert.
In het besluit van 17 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1. Eiser was werkzaam als docent godsdienst voor 32,68 uur per week bij het [scholengemeenschap] College (ex-werkgever). Op 28 september 2010 is hij voor dit werk uitgevallen met psychische klachten. Per 1 oktober 2012 (einde wachttijd) is eiser in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Er was sprake van een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,53%. Eiser ontving tot 1 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering. Per 1 november 2014 is die uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser meldde hierna een verslechtering van zijn gezondheid per 27 november 2014. Er volgde een medische beoordeling. De conclusie van de verzekeringsarts was dat eiser geen arbeidsmogelijkheden had. Eiser werd 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd. In 2016 vond een medische herbeoordeling plaats waarbij door de verzekeringsarts de diagnose ME (chronisch vermoeidheidssyndroom) is gesteld. De beperkingen van eiser zijn hierbij vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). In die FML is een urenbeperking van 2 uur per dag, 10 uur per week vastgelegd. Eiser bleef op arbeidskundige gronden onverminderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt.
Besluitvorming
2. Op 18 juni 2020 verzocht de ex-werkgever om een medische herbeoordeling bij eiser te verrichten. In dit verband is hij gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. Deze arts heeft haar bevindingen vermeld in het rapport van 28 september 2020. In dit rapport staat dat de belastbaarheid van eiser ten opzichte van het onderzoek in 2016, een verbetering laat zien op zowel het mentale als fysieke vlak. De verzekeringsarts heeft daarom minder beperkingen aangenomen in de FML van 28 september 2020. De verzekeringsarts vindt de urenbeperking van 2 uur per dag, 10 uur per week niet meer van toepassing. Daarvoor in de plaats heeft zij een urenbeperking van 6-7 uur per dag, 30-32 uur per week geduid. Door de primaire arbeidsdeskundige zijn aan de hand van de FML verschillende functies geduid. Geconcludeerd wordt dat eiser voor 77,13% arbeidsongeschikt is.
3. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen waarin is bepaald dat eiser per 4 november 2020 minder arbeidsongeschikt is dan voorheen. Dit heeft tot gevolg dat de hoogte van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering tot en met 30 november 2022 niet wijzigt als er niets in eisers situatie verandert.
4. Naar aanleiding van het bezwaar tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) een medisch onderzoek verricht. Deze arts heeft in zijn rapport van 9 februari 2021 de bevindingen van de primaire verzekeringsarts volledig onderschreven en de FML van 28 september 2020 gehandhaafd. De hierna ingeschakelde arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onverminderd 77,13% is. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van eiser
5. Eiser vindt dat het medisch onderzoek van de eerste verzekeringsarts te kort schoot. Er is geen grondig medisch onderzoek verricht. De eerste verzekeringsarts is voorbij gegaan aan de frequent terugkerende complicaties van uitputting en bedlegerigheid die de ziekte ME bij hem veroorzaakt. De ernstige fysieke beperkingen die eiser naar voren heeft gebracht op het spreekuur, heeft de eerste verzekeringsarts niet geaccepteerd. Zij vindt dat eiser geen ME heeft. Eiser vindt ook dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende aandacht heeft besteed aan de ziekte ME en de beperkingen/uitputtingsverschijnselen die hij als gevolg hiervan heeft. Er is volgens hem nog steeds sprake van volledige arbeidsongeschiktheid (80 tot 100%) net zoals dat in 2014 is vastgesteld. Hij kan zich niet verenigen met de verlaging van de urenbeperking naar 6-7 uur per dag, 30-32 uur per week. Eiser bestrijdt dat sprake is van een verbetering van zijn klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij medische informatie van zijn behandelaars overgelegd waarbij het gaat om de ook in bezwaar overgelegde brief van bedrijfsarts M. Straatman van CVS centrum Amsterdam van 8 april 2016, de brief van cardioloog F.C. Visser van Stichting CardioZorg van 2 december 2015 en de brief van arts I.V. de Jong van CVS ME Medisch Centrum van 9 oktober 2015. Van meer recente datum is de brief van cardioloog Visser van 11 november 2021.
Beoordeling door de rechtbank.
6. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 4 november 2020 is. Dit is de datum in geding.
7.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
7.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
8. Verder stelt de rechtbank voorop dat het tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen behoort om uit het geheel van medische onderzoeksbevindingen beperkingen voor arbeid voor de betrokkene af te leiden en in de FML op te nemen, ongeacht hoe eiser zijn klachten ervaart en/of verwoordt. Alleen de beperkingen die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken zijn hierbij van belang.
Voldoet het medisch onderzoek aan de eisen?
9. De rechtbank vindt dat de medische rapporten zorgvuldig, zonder tegenstrijdigheid en begrijpelijk zijn. De eerste verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft onderzoek gedaan naar de klachten van eiser, waarbij een psychisch onderzoek is verricht. Uit het rapport van de eerste verzekeringsarts volgt ook dat eiser uitgebreid aan het woord is geweest over zijn klachten en dat die klachten serieus zijn onderzocht.
De rechtbank vindt verder dat in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 9 februari 2021 de bevindingen van het medisch onderzoek helder staan omschreven. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht. Hij is ingegaan op alle bezwaargronden en hij heeft kennis genomen van de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie van bedrijfsarts Straatman van 8 april 2016. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dit betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoen.
10.1
De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de eerste verzekeringsarts de beperkingen, waarmee de verzekeringsarts b&b akkoord is gegaan, niet juist zou hebben vastgesteld. De eerste verzekeringsarts heeft op basis van haar onderzoek geconstateerd dat in vergelijking met het medische onderzoek zoals dat in 2016 in het kader van de WIA plaatsvond, sprake is van een verbetering van de belastbaarheid op zowel het mentale als fysieke vlak. Desalniettemin vindt zij dat eiser op diverse onderdelen beperkt is. Deze beperkingen zijn in de FML vastgelegd. Op psychisch gebied is eiser aangewezen op een voorspelbare werksituatie, op werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klachten vereist is, op werk waarin doorgaans weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is en op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Ook is eiser beperkt geacht voor omgaan met conflicten en samenwerken en geldt een beperking voor beroepsmatig vervoer. Op lichamelijk gebied is eiser (licht) beperkt voor tillen en dragen tijdens het werk, lopen tijdens het werk, traplopen en staan tijdens het werk. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen reden is voor het aannemen van meer of andere beperkingen.
10.2
Verder heeft de eerste verzekeringsarts, vanwege de energetische beperkingen die eiser ervaart, een urenbeperking van 6-7 uur per dag, 30-32 uur per week aangenomen. Deze urenbeperking houdt verband met de noodzaak tot recuperatie, waarbij het gaat om de slaapbehoefte van 1,5 uur die eiser overdag heeft. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat dit in overeenstemming is met de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Een verdere urenbeperking dan nu is aangenomen is per de datum in geding volgens de verzekeringsarts b&b niet van toepassing. De rechtbank leidt uit de rapporten en de behandeling van het beroep op zitting af dat de reden om niet langer een urenbeperking van 10 uur per week aan te houden, verband houdt met de geconstateerde verbetering van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank heeft geen reden om dit standpunt onjuist te achten, mede omdat eiser zelf heeft aangegeven dat sprake is van een lichte verbetering van zijn energiehuishouding en een afname van psychische klachten (‘depressie korter en minder diep’). De rechtbank wijst in dit verband op de door eiser ingevulde ‘vragenlijst herbeoordelingen WIA’ waarin dit staat vermeld. Daarbij komt dat de recuperatiebehoefte ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2016 is afgenomen. In het eerdere rapport van de verzekeringsarts b&b van
1 september 2016 staat vermeld dat eiser meerdere keren per dag een aantal keren moest rusten. Hiervan was bij het onderzoek op 25 september 2020 geen sprake meer (1 keer 1,5 uur per dag). De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking van 10 uur per week niet meer aan de orde is en dat, gelet op de recuperatiebehoefte van eiser, een urenbeperking van 6-7 uur per dag, 30-32 uur per week in het geval van eiser adequaat is.
10.3
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie van de behandelend sector leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Zoals ook door de verzekeringsarts b&b in het aanvullend rapport van 26 november 2021 is opgemerkt, is een aantal van de overgelegde brieven van ver voor de datum in geding. Voor zover relevant is de informatie die hierin staat vermeld bekend en meegewogen in bezwaar. De rechtbank merkt hierbij op dat het alleen gaat om de klachten die rond de datum in geding aanwezig waren. De informatie verwoord in de brief van cardioloog Visser van 11 november 2021, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel omdat deze informatie evenmin betrekking heeft op de medische gezondheidssituatie van eiser per de datum in geding. Daarbij komt, zoals de verzekeringsarts b&b terecht heeft opgemerkt, dat de bepaling van de belastbaarheid een verzekeringsgeneeskundige afweging is waarbij meer dan alleen de diagnose en de resultaten van onderzoeksmethoden meegenomen dient te worden.
10.4
Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding.
Voldoet het arbeidskundige onderzoek aan de eisen?
11. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de eerste arbeidsdeskundige zijn geselecteerd voor eiser en die door de arbeidsdeskundige b&b zijn goed bevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
12. De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van die functies berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid 77,13% bedraagt.
Conclusie
13. Verweerder heeft dan ook terecht beslist dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser, die loopt tot en met 30 november 2022, niet wijzigt.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten