In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd aan een particuliere beveiligingsorganisatie wegens overtredingen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De eiser, die als eenmanszaak een particuliere beveiligingsorganisatie exploiteert, kreeg een boete van € 10.000,- opgelegd omdat hij drie werknemers had laten werken zonder de benodigde politietoestemming. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 8.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij geen overtredingen had begaan. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak van politietoestemming voor de werknemers, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving. De rechtbank oordeelde ook dat de boete niet verder gematigd kon worden, omdat eiser niet had aangetoond dat de boete disproportionele financiële gevolgen had.
De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,- en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.