ECLI:NL:RBDHA:2022:5800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/5903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete wegens overtreding van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd aan een particuliere beveiligingsorganisatie wegens overtredingen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De eiser, die als eenmanszaak een particuliere beveiligingsorganisatie exploiteert, kreeg een boete van € 10.000,- opgelegd omdat hij drie werknemers had laten werken zonder de benodigde politietoestemming. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 8.000,-.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij geen overtredingen had begaan. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak van politietoestemming voor de werknemers, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving. De rechtbank oordeelde ook dat de boete niet verder gematigd kon worden, omdat eiser niet had aangetoond dat de boete disproportionele financiële gevolgen had.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,- en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , uit [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Pieterse),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een boete van
€ 10.000,- opgelegd wegens overtredingen van de Wpbr [1] .
Bij besluit van 28 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2022 op zitting behandeld via een beeldverbinding. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser exploiteert als eenmanszaak een particuliere beveiligingsorganisatie. Verweerder heeft een boete opgelegd aan eiser, omdat hij drie personen (hierna worden deze samen ‘de werknemers’ genoemd) werk heeft laten verrichten zonder dat die personen op dat moment over de benodigde politietoestemming beschikten. Een van de werknemers ( [werknemer 1] ) heeft drie keer werkzaamheden uitgevoerd zonder de benodigde toestemming, wat leidt tot een boete van € 6.000,-. De overige twee werknemers ( [werknemer 2] en [werknemer 3] ) hebben eenmaal werkzaamheden uitgevoerd zonder de benodigde toestemming. Ten aanzien van die werknemers heeft verweerder twee keer een boetebedrag van € 2.000,- gehanteerd. In totaal heeft verweerder dus een boete van € 10.000,- opgelegd aan eiser.
Wat vinden partijen in beroep?
2.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna – voor zover van belang – in op wat eiser heeft aangevoerd.
2.2
Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat hij in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de bezwaargronden die zagen op [werknemer 3] . Ook blijkt bij nader inzien volgens verweerder onvoldoende dat [werknemer 3] daadwerkelijk werkzaam is geweest voor eiser. Verweerder handhaaft de boete ten aanzien van [werknemer 3] dus niet en stelt de boete vast op € 8.000,-. Voor het overige wordt het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Overtreding
3. Eiser voert primair aan dat verweerder geen boete mocht opleggen, omdat geen sprake is van een overtreding. Kortgezegd betoogt eiser hij voor de werknemers geen politietoestemming hoefde te vragen of er vanuit mocht gaan dat dit niet nodig was. Hij wijst er hierbij op dat de werknemers als ZZP’er of uitzendkracht werk voor hem verrichtten. Verweerder had eiser erop moeten wijzen dat voor niet-ondergeschikten ook toestemming is vereist, zodat de gestelde overtreding ten aanzien van [werknemer 2] voorkomen had kunnen worden. Ten aanzien van [werknemer 1] voert eiser aan dat hij al over toestemming beschikte (aflopend op 30 januari 2020) en dat het aanvraagproces uitzonderlijk lang heeft geduurd. Gelet daarop mocht eiser ervan uitgaan dat er voor [werknemer 1] toestemming verleend zou worden en is het de korpschef te verwijten dat [werknemer 1] zonder toestemming tewerk is gesteld. Eiser voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op wat is aangevoerd over de boete die is opgelegd voor het tewerkstellen van [werknemer 3] .
3.1
De rechtbank stelt voorop dat dit betoog uit het beroepschrift grotendeels een letterlijke herhaling is van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd. Verweerder is daar op ingegaan in het bestreden besluit. Zo heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat uit de Wpbr [2] of de Beleidsregels [3] niet volgt dat eiser de werknemers mocht laten werken zonder politietoestemming. Eiser heeft in beroep niet aangevoerd waarom hetgeen verweerder op dit punt in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, onjuist zou zijn. Gelet daarop, volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn betoog dat hij er vanuit kon gaan dat hij geen toestemming nodig had voor de werknemers.
3.2
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om als particuliere beveiligingsorganisatie op de hoogte te zijn van wet- en regelgeving. Het feit dat zijn organisatie nog maar kort bestaat, maakt niet dat daarom minder strikte regels voor hem gelden. Het betoog dat de overtreding ten aanzien van [werknemer 2] voorkomen had kunnen worden als verweerder eiser beter had ingelicht, leidt dus ook niet tot een ander oordeel.
3.3
Ten aanzien van werknemer [werknemer 1] overweegt de rechtbank het volgende. Los van het feit dat verweerder betwist dat [werknemer 1] tot 30 januari 2020 beschikte over toestemming, heeft hij pas ná die datum werk verricht voor eiser. De rechtbank volgt verder ook niet het betoog van eiser dat het door de lange aanvraagprocedure (waarover partijen het overigens niet eens zijn) aan de korpschef is te wijten dat [werknemer 1] werk heeft verricht voor eiser zonder dat hij beschikte over de benodigde toestemming. Eiser heeft er zelf voor gekozen om [werknemer 1] voor hem te laten werken zonder over de vereiste politietoestemming te beschikken.
Zorgvuldigheid van het besluit
3.4
Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zo heeft verweerder na het gehoor in de bezwaarfase nog informatie opgevraagd bij de korpschef van de politie (hierna: de korpschef). Deze informatie is ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit, maar eiser heeft niet de kans gehad om op die informatie te reageren.
3.5
Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat hij na de hoorzitting in de bezwaarfase nog stukken van de korpschef heeft ontvangen en deze stukken heeft betrokken bij het bestreden besluit, zonder eiser hierover in te lichten. Dit had wel gemoeten, waardoor de beroepsgrond terecht is aangevoerd volgens verweerder. Desondanks stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser door deze gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad.
3.6
De rechtbank is met verweerder eens dat eiser in dit geval niet in zijn belangen is geschaad. Hierbij is van belang dat de informatie van de politie op basis waarvan de boete is opgelegd, al bekend was bij eiser. Hij kon hier in de bezwaarfase dus inhoudelijk al op reageren. De informatie die verweerder later heeft opgevraagd bij de politie ziet met name op de aanvraagprocedure en niet zozeer op de overtreding zelf (met uitzondering van de eerste vraag, maar daarvoor verwijst de politie naar een eerder ingebracht stuk dat al onderdeel was van het dossier). Ook al was eiser in de gelegenheid gesteld om op deze extra informatie te reageren, zoals had gemoeten, dan had dit inhoudelijk dus niet tot een ander besluit kunnen leiden. Daarbij komt dat eiser nu in beroep de gelegenheid heeft gekregen om in te gaan op deze extra informatie.
Incidenten
3.7
Eiser wijst op een aantal incidenten rondom het verstrekken beveiligingspassen en persoonlijke gegevens. Volgens hem maken die incidenten dat volstaan kon worden met een waarschuwing.
3.8
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals verweerder in het bestreden besluit al heeft gemotiveerd, is er geen causaal verband tussen de door eiser genoemde incidenten en de overtredingen die hij heeft begaan. Ook ziet de rechtbank ten aanzien van de twee incidenten die in beroep voor het eerst naar voren zijn gebracht, niet in hoe deze reden kunnen zijn om tot een ander oordeel te komen.
Matiging
3.9
Eiser verzoekt om de boete op € 0,- vast te stellen of te verlagen, gelet op alle omstandigheden van de zaak.
3.1
Gelet op 2.2 zal de boete verlaagd worden naar € 8.000,-. De rechtbank ziet geen reden om de boete verder te matigen of op € 0,- te stellen. Uit het beleid van verweerder volgt dat de omvang en draagkracht van een onderneming aanleiding kunnen geven om de boete te matigen [4] . Eiser heeft weliswaar gesteld dat de boete een flinke financiële aderlating is, maar heeft verder niet onderbouwd dat de boete disproportionele financiële gevolgen heeft. Daarnaast heeft hij in beroep expliciet aangegeven dat hij niet onvoldoende draagkrachtig is. Ook in het overige wat eiser heeft aangevoerd – met name over de verwijtbaarheid van de overtreding – ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te verlagen.
Wat is de conclusie?
4. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover het ziet op de hoogte van de opgelegde boete. Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb [5] voorziet de rechtbank zelf in de zaak. Zij zal de hoogte van de boete vaststellen op € 8.000,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het maken van bezwaar, 1 punt voor het horen in bezwaar, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het horen in beroep, met een waarde per punt van € 541,- respectievelijk € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de hoogte van de opgelegde boete en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover dat is vernietigd;
  • bepaalt de boete op € 8.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
2.Zie artikel 7, tweede lid, van de Wpbr.
3.Zie onderdeel 1.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
4.Zie onderdeel 11 van de Beleidsregels.
5.Algemene wet bestuursrecht.