4.4De rechtbank vernietigt het bestreden besluit nu sprake is van een motiveringsgebrek en schending van de hoorplicht. Nu verweerder de aanvraag van eiser echter niet alleen op grond van het inburgerings- maar ook op grond van het middelenvereiste heeft afgewezen, zal de rechtbank hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Komt referente in aanmerking voor vrijstelling van het middelenvereiste?
5. In paragraaf B7/2.1.1 van de Vc, is, onder het opschrift “Andere uitkering (bijvoorbeeld uitkering ingevolge de Participatiewet)”, het volgende opgenomen:
“De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
•de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
•(gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
•niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.”
6. De rechtbank overweegt als volgt. Referente heeft een brief overgelegd van [naam 4] van 15 oktober 2020 waarin vermeld staat dat referente blijvend en duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard. Volgens het hierboven weergegeven beleid van verweerder, dat de rechtbank niet onredelijk acht, wordt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid echter enkel aangenomen wanneer een referent al twee jaar volledig arbeidsongeschikt is. In de brieven van 12 oktober 2018 en van 19 februari 2019 wordt weliswaar vermeld dat referente tweemaal is vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieverplichting, maar deze vrijstelling was steeds tijdelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daaruit kunnen afleiden dat op dat moment niet werd uitgesloten dat referente (gedeeltelijk) zou kunnen herstellen en dat referente niet volledig en blijvend arbeidsongeschikt was verklaard. Daarnaast mag verweerder van referente verlangen dat zij als bewijsmiddel voor de volledige arbeidsongeschiktheid een brief van een verzekeringsarts of keuringsarts overlegt, zoals volgt uit paragraaf B7/5 van de Vc. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat referente ten tijde van de aanvraag, en ook ten tijde van het primaire besluit, niet aan de voorwaarden voldeed om voor vrijstelling van het middelenvereiste in aanmerking te komen. De rechtbank acht het besluit op dit punt niet onevenredig, nu niet is uitgesloten dat referente binnen afzienbare tijd alsnog aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste zal kunnen voldoen.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder ook terecht heeft geconcludeerd dat artikel 8 van het EVRM niet in de weg staat aan het bestreden besluit.
Is het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM?
8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat daarom een vrijstelling van het mvv-vereiste moet worden verleend. Verweerder heeft de ‘fair balance’-toets niet op een juiste manier uitgevoerd. De inspanningen die eiser heeft verricht om te slagen voor het inburgeringsexamen zijn niet betrokken, evenals het feit dat referente niet zelfstandig over inkomen zal beschikken. Eiser kan als Afghaan niet voor altijd in Iran verblijven. Geen van de gezinsleden heeft de Iraanse nationaliteit, en het gezin kan niet terugkeren naar Afghanistan.
9. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel zich in de onderhavige situatie verschillende bijzondere omstandigheden voordoen, zoals reeds genoemd in rechtsoverweging 4.2.1, deze omstandigheden tezamen niet maken dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Voor dat oordeel is van belang dat niet is uitgesloten dat referente op een later moment aan de nog resterende voorwaarde voor gezinshereniging – te weten het middelenvereiste, dan wel de vrijstelling daarvan – kan voldoen. Daarnaast volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven elders, bijvoorbeeld in Iran, voort te zetten. De stelling dat de gezinsleden van eiser niet de Iraanse nationaliteit hebben, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, nu eiser, die zelf ook niet de Iraanse nationaliteit bezit, al geruime tijd in Iran verblijft. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond omdat het besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van het Awb. Het besluit wordt daarom vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- dient te vergoeden.