ECLI:NL:RBDHA:2022:5789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL22.5668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak van staatloze Palestijn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een staatloze Palestijnse verzoekster. De verzoekster had eerder een asielaanvraag ingediend die op 9 juli 2019 was afgewezen. Op 31 maart 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de opvolgende asielaanvraag van verzoekster opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet terwijl haar beroep nog in behandeling was.

De voorzieningenrechter heeft op 19 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat er motiveringsgebreken waren in het besluit van 31 maart 2022 en heeft verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster belang heeft bij het afwachten van de uitkomst van haar beroep en heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Dit houdt in dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op haar beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.518,00. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5668

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met de zaak NL22.5667, op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt een staatloze Palestijn te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 1958. Eiseres heeft op 14 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 9 juli 2019 afgewezen. Dit besluit staat inmiddels in rechte vast. Vervolgens heeft eiseres op 24 september 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder op 31 maart 2022 afgewezen.
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van vandaag in zaak NL22.5667 geoordeeld dat er sprake is van (motiverings)gebreken in het besluit van 31 maart 2022. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om deze gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
3. Verzoekster heeft er belang bij om de uitkomst van het beroep in Nederland te kunnen afwachten. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M. van Andel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.