ECLI:NL:RBDHA:2022:5784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL22.3909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van economische en sociale binding met land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Somalische nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf om zijn zwangere echtgenote te bezoeken. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 21 oktober 2021, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor het doel van zijn verblijf en er twijfels bestonden over zijn terugkeer na afloop van het visum. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de minister op 10 februari 2022 kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 april 2022 behandeld. Eiser betwistte de afwijzingsgronden en voerde aan dat de minister ten onrechte twijfels had geuit over zijn financiële situatie en de noodzaak van een 'No objection letter' van zijn werkgever. De rechtbank oordeelde dat de minister een grote beoordelingsruimte heeft bij visumaanvragen en dat de twijfels over de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst gerechtvaardigd waren. De rechtbank concludeerde dat de minister niet onterecht had geoordeeld dat eiser niet in het bezit was van een erkend reisdocument en dat de sociale binding van eiser met zijn land van verblijf gering was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de weigering van het visum geen schending van artikel 8 van het EVRM opleverde. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier Ż.A. Meinert, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3909
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh), en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is referente, [Naam 2], verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [Geboortedatum]. Op
11 oktober 2021 heeft hij verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan zijn zwangere echtgenote van 27 januari 2022 tot 7 maart 2022.
2. Bij het primaire besluit van 21 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over de door eiser overgelegde documenten. Daarnaast bestaat er bij verweerder redelijke twijfel of eiser na afloop van de gestelde verblijfsduur wel zal terugkeren.1
3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.
1. Op grond van artikel 32, lid 1, onder a) ii en onder b) van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 (Visumcode).
4. Eiser betwist de afwijzingsgronden. Eiser heeft de aanvraag ingediend om de geboorte van zijn kind bij te wonen. Verweerder heeft ten onrechte pas in het bestreden besluit tegengeworpen dat het vastgestelde banksaldo van eiser hoog is in relatie tot zijn inkomen. Eiser stelt dat hij door een lang arbeidsverleden het saldo bij elkaar heeft gespaard. Ook ten onrechte is pas in het bestreden besluit aan eiser tegengeworpen dat hij de ‘No objection letter’ niet heeft overgelegd. Verweerder heeft niet onderbouwd dat een dergelijke brief noodzakelijk is om Abu Dhabi te kunnen verlaten. Voor zover dit noodzakelijk zou zijn, stelt eiser dat deze brief pas kan worden verkregen nadat het visum is verstrekt. Daarbij is ook van belang dat tijdens het telefonisch contact met de IND eind januari 2022, waarbij is verzocht om aanvullende bewijsmiddelen, met geen woord is gerept over de ‘No objection letter’ terwijl dit wel ten grondslag ligt aan de weigering van het visum. Verder heeft verweerder een onjuist toetsingskader gehanteerd ten aanzien van de vraag of er sociale en economische binding is met het land van verblijf. De weigering om aan eiser een visum te verlenen maakt een inbreuk op zijn recht op familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.2 Verweerder heeft niet aan de weigering ten grondslag mogen leggen dat eiser niet in het bezit is van een door Nederland erkend reisdocument. Gelet op het reisdoel is er overigens reden voor de afgifte van een territoriaal beperkt visum. Eiser stelt dat hij had moeten worden gehoord op zijn bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak3 heeft verweerder bij de beoordeling van aanvragen om een visum voor kort verblijf een grote beoordelingsruimte. De conclusies van verweerder moeten door de rechter daarom terughoudend worden getoetst.
6. De Nederlandse vertegenwoordiging in Abu Dhabi heeft naar aanleiding van de visumaanvraag van eiser opgemerkt dat het banksaldo van eiser erg hoog is terwijl eiser naar de lokale begrippen een minimuminkomen ontvangt. Dit minimuminkomen getuigt niet van een sterke economische binding, terwijl het hoge banksaldo vragen oproept naar de herkomst en vrije beschikbaarheid van deze middelen. Van eiser mag worden verwacht dat hij zijn bankafschriften nader kan toelichten om zijn financiële positie voldoende
inzichtelijk te maken. Verweerder hoeft geen genoegen te nemen met de niet met verder bewijs gestaafde toelichting dat eiser een lang arbeidsverleden heeft en het bewuste bedrag op zijn bankrekening bij elkaar heeft kunnen sparen.
7. Verder heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiser op basis van een tijdelijk contract, dat eindigt op 26 augustus 2022, in Abu Dhabi werkt. Zoals verweerder terecht heeft overwogen heeft eiser tot op heden niet aangetoond dat zijn arbeidscontract en daarmee ook zijn verblijfsvergunning zal worden verlengd.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook kunnen wijzen op het ontbreken van de ‘No objection letter’ waarmee toestemming van de werkgever om het land te verlaten wordt gegeven. Dat een dergelijke toestemming is vereist, heeft verweerder onderbouwd
2 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3
Arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 december 2013, C-84/12 (ECLI:EU:C:2013:862).
met verwijzing naar het kafalasysteem dat in Abu Dhabi geldt. Eiser heeft zijn stelling dat een dergelijke toestemming pas verkregen wordt na afgifte van een visum niet onderbouwd met algemene bronnen waaruit dit blijkt.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale binding van eiser met het land van bestendig verblijf gering is. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat eiser jong is en gehuwd is met de in Nederland woonachtige referent en zijn pasgeboren kind. Verweerder heeft ook kunnen meewegen dat niet is gebleken dat eiser in Abu Dhabi zwaarwegende sociale of maatschappelijke verplichtingen heeft. Dat eiser ouders en zes broers en zussen heeft in Abu Dhabi, betekent niet dat verweerder moet vinden dat daarmee zijn tijdige terugkeer voldoende is verzekerd.
10. Verweerder heeft daarom redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de intentie van eiser om na afloop van de opgegeven verblijfsduur terug te keren naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Verweerder heeft vervolgens ook kunnen concluderen dat daarmee twijfel bestaat aan het opgegeven - naar zijn aard tijdelijke - verblijfsdoel in Nederland.
11. Het feit dat pas in het bestreden besluit en niet al in het primaire besluit een motivering is opgenomen, leidt niet tot een geslaagd beroep. Uit artikel 32, tweede lid, van de Visumcode volgt dat de afwijzende beslissing en de redenen voor de afwijzing van de visumaanvraag kenbaar worden gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI bij de Visumcode. Verweerder mag in het kader van de verlengde besluitvorming in bezwaar nieuwe of aanvullende argumenten gebruiken. Eiser heeft verweerders motivering in beroep niet weten te weerleggen.
12. Gegeven de redelijke twijfel aan een tijdige terugkeer is verweerder verplicht het gevraagde visum te weigeren. Een verdere belangenafweging of een toets aan artikel 8 van het EVRM is dan ook niet aan de orde. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de weigering van een visum voor kort verblijf een schending van artikel 8 van het EVRM opleveren. Dit doet zich hier niet voor. Referente heeft met haar pasgeboren kind eiser in Abu Dhabi kunnen bezoeken. Ook aan de beoordeling van de vraag of er aanleiding bestaat voor afgifte van een territoriaal beperkt visum komt verweerder niet toe. Verweerder heeft gelet op het voorgaande aanstonds kunnen concluderen dat het bezwaar ongegrond is en geen reden hoeven zien om eiseres te horen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR20847020

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.