ECLI:NL:RBDHA:2022:5781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL21.18972, NL21.18973, NL21.18974 en NL21.18976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Somalië afkomstige minderjarigen met onvoldoende onderbouwing van vervolging en adequate opvang bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van vier minderjarige Somaliërs, die als broers en zussen naar Nederland zijn gekomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen afgewezen, omdat hij van mening was dat de eisers geen reëel risico op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Somalië lopen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 april 2022, waarbij de eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. M.L. Hoogendoorn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers Somalië hebben ontvlucht vanwege de problemen van hun vader met een gewapende groepering, maar dat de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eisers onderling inconsistent zijn en dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat hun vader daadwerkelijk in de negatieve belangstelling staat van de groepering. Bovendien is vastgesteld dat de vader momenteel in Mogadishu verblijft zonder problemen te ondervinden.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Somalië problemen zullen ondervinden. De rechtbank heeft de stelling van de eisers dat zij behoren tot een minderheidsclan en daardoor risico lopen op rekrutering door de groepering, niet voldoende geacht om hun vrees te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvragen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is om eisers ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op humanitaire gronden. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.18972, NL21.18973, NL21.18974 en NL21.18976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], [Naam 2], [Naam 3] en [Naam 4], eisers
V-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2], [Nummer 3] en [Nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluiten van 9 november 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Op 24 december 2021 en 12 april 2022 hebben zij aanvullende beroepschriften ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Daarnaast waren aanwezig [Naam 5] en [Naam 6] van Stichting [Naam 7]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum 1] 2008, 10 september 2009, [Geb. datum 3] 2010 en [Geb. datum 4] 2011. Eisers stellen broers en zussen van elkaar te zijn.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij Somalië zijn ontvlucht, nadat hun vader gevangen is genomen door [naam groepering] vanwege zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Eisers vrezen persoonlijk voor ernstige schade bij terugkeer naar Somalië omdat, op het moment dat hun vader werd meegenomen door [naam groepering], zou zijn gezegd dat ze terug zouden komen voor de kinderen.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [1] . Verweerder concludeert dat eisers geen vervolging te vrezen hebben en geen reëel risico lopen op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië. Verweerder heeft de gestelde problemen met [naam groepering] ongeloofwaardig geacht. Eisers hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom juist hun vader in de negatieve belangstelling zou staan van [naam groepering]. Niet is gebleken dat hij nu problemen ondervindt. Verder is niet gebleken dat eisers persoonlijk problemen hebben ondervonden van de zijde van [naam groepering].
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eisers ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier. Een snelle terugkeer naar het land van herkomst en hereniging met hun vader is volgens verweerder in het belang van eisers als minderjarigen.
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat hun vader in de negatieve belangstelling van [naam groepering] staat. Daarvoor citeren zij verschillende passages uit het Algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van december 2021. Eisers stellen hierbij in het aanvullend beroepschrift van 24 december 2021 dat hun vader door [naam groepering] wordt gezocht omdat hij in ruil voor zijn vrijlating nog geld verschuldigd is aan zijn ontvoerders. Ook wijzen eisers erop dat zij tot een minderheidsclan behoren en dat zij in Somalië niet op bescherming kunnen rekenen. Hun vader rijdt weliswaar ’s nachts stiekem taxiritten maar dat is voor hem de enige manier om geld te verdienen als lid van een minderheidsclan en gezien het ontbreken van andere werkervaring. Bij het aanvullend beroepschrift van 12 april 2022 hebben eisers foto’s van hun vader gevoegd, waarmee zij willen aantonen dat hij ernstig verminkt is en om die reden geen ander werk kan verrichten.
Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat zij bij terugkeer naar Somalië problemen zullen ondervinden met [naam groepering]. Dat zij na de arrestatie van hun vader nog enige tijd zonder problemen in Somalië hebben verbleven, is te danken aan het feit dat zij toen ondergedoken zaten. De risico’s zijn destijds als aanvaardbaar beoordeeld door de vriend van hun vader. Vader is nu zelf ondergedoken vanwege de schuld aan [naam groepering]. Hij heeft geen eigen woning en geen werk meer. Eisers kunnen om die reden niet meer veilig terugkeren. Er is geen plek te vinden waar ook eisers kunnen onderduiken.
Eisers vinden dat hen, gelet op hun leeftijd, ten onrechte wordt verweten dat zij onvoldoende hebben verklaard over de gebeurtenissen. Zij en hun vader hadden geen idee wat in dat opzicht in de asielprocedure van hen werd verwacht. [Naam 9] is gehoord vóórdat eisers telefonisch met hun vader bespraken wat er is gebeurd en heeft daarom minder kunnen verklaren dan zijn zus [Naam 10].
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun vader in de negatieve belangstelling zou staan van [naam groepering], enkel omdat hij zonder onderscheid iedereen als klant wil meenemen in zijn taxi. Zoals door verweerder niet ten onrechte in het verweerschrift is opgemerkt, is niet op voorhand aannemelijk dat de vader van eisers deze gestelde problemen zou hebben in de miljoenenstad Mogadishu die niet onder controle staat van [naam groepering]. Dat hij om de opgegeven reden geassocieerd wordt met de Somalische overheid heeft verweerder niet aannemelijk hoeven vinden. De door eisers hierover afgelegde verklaringen heeft verweerder als oppervlakkig en summier kunnen bestempelen. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd overwogen op welke punten de verklaringen onderling van elkaar afwijken of onvoldoende duidelijk zijn. Eisers hebben dit niet weerlegd. Uit de verslagen van de gehoren volgt dat verweerder rekening heeft gehouden met de minderjarige leeftijd van eisers. Daar staat echter tegenover dat eisers telefonisch contact hebben met hun vader. Ook voor [Naam 9] geldt dat hij al tijdens zijn eerste gehoor hierover heeft verklaard. Dat eisers pas na het gehoor van [Naam 9] met hun vader zouden hebben gesproken over de gestelde problemen, neemt niet weg dat verweerder van hen mocht verwachten dat zij meer kunnen verklaren dan zij hebben gedaan.
6. De overgelegde foto’s maken de gestelde problemen niet alsnog geloofwaardig. Uit de foto’s valt immers niet op te maken dat hierop de vader van eisers is afgebeeld en dat de zichtbare verwondingen van de afgebeelde persoon ook het gevolg zijn van de gebeurtenissen waarover eisers hebben verklaard.
7. Vaststaat dat de vader van eisers op dit moment in Mogadishu verblijft en daar nu geen problemen ondervindt met [naam groepering]. De stelling van eisers dat [naam groepering] (nog steeds) op zoek is naar hun vader vanwege een openstaande schuld aan hen, is eerst in beroep aangevoerd en niet verder onderbouwd.
8. Niet in geschil is dat eisers zelf geen problemen hebben ondervonden in Somalië. Zij hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer problemen hebben te verwachten. Allereerst zijn de gestelde problemen van hun vader niet geloofwaardig. In dat verband heeft verweerder nog terecht opgemerkt dat [Naam 10] niet volledig consistent heeft verklaard over de gestelde aankondiging van [naam groepering] dat zij zouden terugkomen voor de kinderen. Ook stelt verweerder niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eisers niet meteen (met hun vader) zouden zijn meegenomen. Verder hebben eisers verklaard dat zij na de gestelde ontvoering van hun vader nog twee weken in Somalïe hebben verbleven, wat er op zichzelf ook niet op wijst dat zij te vrezen hadden.
9. Eisers hebben met het Algemeen ambtsbericht van december 2021 de gestelde problemen van hun vader vóór hun vertrek niet aannemelijk gemaakt, noch hebben zij daarmee aannemelijk gemaakt dat zij of hun vader na terugkeer naar Somalië in de negatieve belangstelling van [naam groepering] zullen komen te staan. De geciteerde passages in het aanvullend beroepschrift van 24 december 2021 zien op het geweld van [naam groepering] tegen burgers in Somalië [2] , de slechte maatschappelijke positie van minderheidsclans in Somalië [3] , het ontbreken van informatie over terugkeer naar [naam gebied] [4] en het standpunt van de UNHCR inzake gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië. [5]
In dit aanvullend beroepschrift van 12 april 2022 hebben eisers daarnaast passages geciteerd over het risico op rekrutering van kinderen [6] , over de mogelijkheid van vestiging buiten [naam gebied] [7] en over de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu/Benadir. [8]
Het ambtsbericht vermeldt dat etnische minderheden in de Somalische context als inferieur worden beschouwd en dat dit resulteert in uitsluiting, stigmatisering, sociale segregatie, ontkenning van rechten en lage sociale, economische en politieke status. [9] Daarnaast vermeldt het ambtsbericht dat gedwongen rekrutering en rekrutering van kinderen voorkomt in heel Zuid- en Centraal-Somalië en delen van Puntland en dat [naam groepering] rekruteert uit alle leeftijdscategorieën. [10] Uit de door eisers aangehaalde passages volgt echter geen persoonlijke vrees. Het enkele feit dat zij behoren tot een minderheidsclan is hiervoor niet voldoende. Zij hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat iedere minderjarige die behoort tot een minderheidsclan en afkomstig is uit Mogadishu te vrezen heeft voor rekrutering. Evenmin is aannemelijk geworden dat in Mogadishu sprake is van een risico als bedoel in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
10. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in aanmerking komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
De aanvragen zijn daarom terecht afgewezen als ongegrond.
11. Omdat de door eisers gestelde problemen ongeloofwaardig zijn, heeft verweerder hierin ook geen aanleiding hoeven zien om eisers ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden te verlenen.
12. In het arrest TQ van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 [11] is overwogen dat wanneer een lidstaat voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigen aan een niet-begeleide minderjarige (minderjarige), in alle fases rekening moet worden gehouden met de belangen van de minderjarige. Wanneer een lidstaat een terugkeerbesluit uitvaardigt aan een minderjarige dient de lidstaat zich ervan te vergewissen dat er voor de betrokken minderjarige adequate opvang is in het land van terugkeer.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat uit de verklaringen van eisers naar voren is gekomen dat zij (regelmatig) contact hebben met hun vader en dat ook diens verblijfsplaats bij hen bekend is. Verweerder heeft er daarom van kunnen uitgaan dat er sprake is van adequate opvang bij terugkeer naar Somalië. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat niet is gebleken dat eisers niet samen met hun vader op diens bekende verblijfsplaats kunnen verblijven. De gestelde omstandigheid dat het voormalig ouderlijk huis van eisers is verkocht en dat vader geen geld meer heeft voor onderdak, maakt nog niet aannemelijk dat het niet in het belang van de kinderen is om te worden herenigd met hun vader.
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Paragrafen 2.2.1 (p20, 2e alinea gedeeltelijk.), 2.3.1 (p28, eerste alinea) en 2.3.4 (p33, 3e alinea gedeeltelijk en p 34, 1e alinea, gedeeltelijk).
3.Paragraaf 4..1.2 (p44, 3e alinea).
4.Paragraaf 6.2.
5.Paragraaf 6.4.
6.Paragraaf 2.1.2 (p17, 2e, 3e en 4e alinea gedeeltelijk, p. 18, 2e alinea)
7.Paragraaf 2.3.4 (p 34, 1e alinea).
8.Paragraaf 2.2.1 (pagina 19, laatste alinea gedeeltelijk)
9.pagina 44, derde alinea.
10.pagina 18, tweede alinea.
11.ECLI:EU:C:2021:9