In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, die onder een alias bekend is, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd na de opheffing van zijn ongewenstverklaring. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedures meer zijn, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tevens is overwogen dat, nu het beroep van verzoeker gegrond is verklaard, verweerder in de proceskosten van verzoeker wordt veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 759,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/9042.