ECLI:NL:RBDHA:2022:5776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB 19/9042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met ongewenstverklaring en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, die onder een alias bekend is, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd na de opheffing van zijn ongewenstverklaring. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedures meer zijn, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tevens is overwogen dat, nu het beroep van verzoeker gegrond is verklaard, verweerder in de proceskosten van verzoeker wordt veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 759,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/9042.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9042

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], alias [alias], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder de ongewenstverklaring van verzoeker opgeheven en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij uitspraak van vandaag [1] heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoeker ingestelde gegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Nu de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond heeft verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 19/9041.