ECLI:NL:RBDHA:2022:5763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
C/09/628628 / KG RK 22-506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In de zaak van verzoeker, die een wrakingsverzoek indiende tegen mr. G.H.M. Smelt, rechter bij de Rechtbank Den Haag, heeft de meervoudige wrakingskamer op 7 juni 2022 geoordeeld dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen. Verzoeker stelde dat een vertegenwoordigster van het Openbaar Ministerie (OM) samen met de rechter en de griffier in de zittingzaal aanwezig was voordat de zaak werd uitgeroepen, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekt. De wrakingskamer oordeelde echter dat deze handelwijze niet voldoende is om de schijn van partijdigheid te rechtvaardigen. De rechter heeft verklaard dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met de vertegenwoordiger van het OM en dat deze gang van zaken gebruikelijk is bij deze rechtbank. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is en dat het wrakingsverzoek daarom wordt afgewezen. De procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/24
zaak- /rekestnummer: C/09/628628 / KG RK 22-506
Beslissing van 7 juni 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. G.H.M. Smelt,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is het Openbaar Ministerie (hierna te noemen: het OM).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2022, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter, ingekomen op 17 mei 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 23 mei 2022 zijn verzoeker en de rechter verschenen. De belanghebbende heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met registratienummer team straf: 9329496 \ MB VERZ 21-991 betreffende een door [verzoeker] ingesteld beroep tegen een verkeersboete.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2022 en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Een vertegenwoordigster van het OM was voor het uitroepen van de zaak al binnen in de zittingzaal. Het is vaste jurisprudentie dat dit niet mag en bij andere rechtbanken gebeurt dit ook niet. Daar gaat de vertegenwoordiger van het OM na iedere zaak naar buiten en bij het uitroepen van een nieuwe zaak weer naar binnen. Deze rechtbank doet dat niet en daardoor wordt de schijn van partijdigheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Gebleken is dat in de zaak van verzoeker een vertegenwoordigster van het OM tezamen met de rechter en de griffier in de zittingzaal aanwezig was voordat de zaak werd uitgeroepen en dat verzoeker buiten de zittingzaal wachtte tot de zaak tegen hem werd uitgeroepen. Het principiële standpunt van verzoeker dat dit niet is toegestaan, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond voor wraking van de rechter op. Anders dan verzoeker meent kan uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:6715) niet worden afgeleid dat deze handelwijze voldoende is om de schijn van partijdigheid te wekken. In die uitspraak is het wrakingsverzoek toegewezen omdat er een mogelijkheid tot vooroverleg was en de wrakingskamer bij gebreke van uitlatingen daarover van de betreffende raadsheer en de vertegenwoordiger van het OM niet heeft kunnen vaststellen dat van vooroverleg tussen hen desondanks geen sprake is geweest. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat dit in die zaak voldoende was om de schijn van vooringenomenheid te wekken.
3.3.
Daarvan is hier echter geen sprake. De rechter heeft, zowel in zijn schriftelijke reactie als ter zitting van de wrakingskamer, uitdrukkelijk verklaard dat hij voorafgaand aan de uitroeping van de zaak van verzoeker niet met de vertegenwoordiger van het OM over verzoeker of zijn zaak heeft gesproken. Verzoeker heeft dit niet weersproken. Daarbij heeft de rechter op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat bij deze rechtbank er vijf minuten behandeltijd is voor zaken als deze en dat voormelde handelwijze bij deze rechtbank gebruikelijk is.
3.4.
De wrakingskamer gaat er gezien het vorenstaande van uit dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen de rechter en de vertegenwoordiger van het OM. Overige aanwijzingen om in deze zaak te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of om aan te nemen dat de schijn van partijdigheid is gewekt, zijn gesteld noch gebleken. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• het OM;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M. Nijenhuis en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.