ECLI:NL:RBDHA:2022:5730
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding na intrekking van asielaanvraag
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 14 april 2022 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan verzoeker is tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog hangende was.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50. Verzoeker heeft zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten gelijktijdig met de intrekking van het beroep gedaan. De rechtbank concludeert dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en stelt de proceskosten vast op € 379,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,5.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 379,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.