ECLI:NL:RBDHA:2022:5695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9899 en NL22.9902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de voortduren van de maatregelen van bewaring van een gezin met minderjarige kinderen en de toekenning van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de voortduren van de maatregelen van bewaring van een gezin met een minderjarig kind dat jeugdzorg nodig heeft. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet voldoende invulling had gegeven aan de jeugdzorg voor het minderjarige kind, ondanks eerdere toezeggingen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de maatregelen van bewaring rechtmatig waren tot 10 mei 2022, maar na deze datum was er onvoldoende bewijs dat de jeugdzorg adequaat werd geboden. Eisers, die in detentie zaten, voerden aan dat hun kind niet de juiste hulp kreeg en dat de situatie zorgwekkend was. De rechtbank concludeerde dat het voortduren van de bewaring niet gerechtvaardigd was, vooral omdat de eisers niet in staat waren om zelf onderzoek te doen naar de benodigde zorg voor hun kind, gezien hun detentie. De rechtbank heeft de maatregelen van bewaring met ingang van 9 juni 2022 opgeheven en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.250,- aan eisers, alsook de proceskosten van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.9899 en NL22.9902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser,

[eiseres], v-nummer [nummer] , eiseres,
mede namens hun minderjarige kind
[kind], v-nummer [nummer] ,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nunninga).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 mei 2022 aan eisers afzonderlijke maatregelen van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregelen duren nog voort.
Eisers hebben tegen het voortduren van deze maatregelen beroep ingesteld. Daarbij hebben zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, via een beeldverbinding, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregelen van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van 12 mei 2022 [1] volgt dat de maatregelen van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig waren. Daarom beoordeelt de rechtbank nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen of sinds het moment van het sluiten van het laatste onderzoek, op 10 mei 2022, de maatregelen van bewaring rechtmatig zijn.
2. Eisers voeren aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De eerder geplande overdracht kon geen doorgang vinden omdat eisers weigerden mee te werken aan de PCR-test, waarvoor een verklaring is gegeven. Bij een volgende overdracht zullen eisers ook geen medewerking verlenen. Daarnaast is nog geen kennisgeving of vluchtaanzegging ontvangen van de overdracht die op 13 juni 2022 gaat plaatsvinden.
2.1.
In wat eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Duidelijk is dat de eerder geplande overdracht op 10 mei 2022 geen doorgang heeft kunnen vinden. Volgens het beleid van verweerder, paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, mag de bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in beginsel maximaal twee weken duren. Echter, in het geval van (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden mag de bewaring langer dan twee weken duren. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van het beleid van verweerder inhoudt dat het weigeren van medewerking aan een voor de overdracht vereiste PCR-test in dit geval valt onder verzet. De bewaring van eisers mag dus langer dan twee weken duren. Daarnaast is door verweerder op zitting toegelicht dat de overdracht op 13 juni 2022 zal plaatsvinden en dat de regievoerder van Dienst Terugkeer & Vertrek dit nog zal bevestigen.
Voor zover eisers betogen dat niet valt in te zien dat hun vlucht pas op 13 juni 2022 zal plaatsvinden terwijl hun overdracht al op 12 mei 2022 al is ingepland, slaagt dit evenmin. De rechtbank volgt de door verweerder op zitting gegeven toelichting dat voor eisers niet eerder een vlucht gepland kon worden aangezien Italië een maximum aantal overdrachten accepteert en de vlucht op 13 juni 2022 de eerst beschikbare mogelijkheid was. De beroepsgrond slaagt niet.
3. Eisers voeren verder aan dat de maatregelen van bewaring in redelijkheid niet langer mogen voortduren. Bij de behandeling van het eerste beroep [2] tegen de maatregelen, op 10 mei 2022, is uitgebreid gesproken over de situatie van [kind] , het minderjarige kind van eisers. Tijdens deze zitting heeft verweerder aangegeven dat zal worden bekeken op welke manier invulling kan worden gegeven aan de toekenning van jeugdzorg aan [kind] . Maar eisers hebben sinds deze zitting niets meer van verweerder vernomen over of, en in welke mate, aan de noodzakelijke jeugdzorg van hun zoon tegemoet wordt gekomen in het detentiecentrum. [kind] krijgt in het detentiecentrum niet de juiste hulp, hij praat niet, eet slecht en valt af. Deze zorgen heeft hun gemachtigde bij brieven van 19 mei 2022 en 30 mei 2022 geuit bij verweerder, maar tot op heden is een reactie van verweerder uitgebleven.
3.1.
In de eerdere procedure hebben eisers stukken overgelegd waaruit volgt dat aan [kind] jeugdzorg is toegekend. Uit het daarbij gevoegde onderzoeksrapport van Driestroom Kindercentrum blijkt dat bij [kind] sprake is van een globale ontwikkelingsachterstand en een autisme spectrum stoornis waarbij hij zeer substantiële ondersteuning nodig heeft in de sociale communicatie en interactie en om tot ontwikkeling te komen. Geadviseerd wordt om de behandeling op een autisme behandelgroep voort te zetten, waarbij hij op methodische en met behulp van een in autisme gespecialiseerd team begeleid en behandeld wordt. Ook wordt geadviseerd om een logopedische behandeling op te starten, gericht op het verbeteren van de taalvoorwaarden en het uitbreiden van het taalbegrip en de communicatieve functies.
3.1.1
In de eerdere uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Verweerder hoefde bij de oplegging van de maatregelen geen rekening te houden met de toekenning van jeugdzorg aan [kind] . Eisers hadden dat niet aan verweerder meegedeeld. Pas op de dag voor de zitting is de toekenning door eisers in het geding gebracht. Bovendien heeft verweerder in de maatregelen wel opgemerkt dat bij plaatsing in het detentiecentrum een medische intake volgt en dat beoordeeld wordt in hoeverre [kind] medische zorg nodig heeft en dat hiervoor zorg zal worden gedragen.
(…)
Doordat eisers hebben geweigerd om medewerking te verlenen aan de PCR-test is de overdracht geannuleerd en duurt de bewaring nog voort. Vanwege deze voortduring van de bewaring, en omdat eisers het stuk over de toekenning van de jeugdzorg hebben ingebracht, is het nu aan verweerder (en dus niet tijdens de oplegging van de maatregelen) om een invulling te geven aan de jeugdzorg voor [kind] . Indien dit niet mogelijk blijkt, kan dit op een later moment reden zijn om de bewaring op te heffen.”
3.2.
Verweerder heeft op zitting toegelicht dat bij de inbewaringstelling van eisers al bekend was dat [kind] problematiek heeft en dat hij hulp en therapie krijgt van een psycholoog. En sinds de inbewaringstelling krijgt [kind] deze hulp nog steeds, want in de vrijheidsbeperkende gezinslocatie is voldoende ondersteuning aanwezig. Er zijn onder meer een huisarts, docenten en een psycholoog aanwezig, wordt er onderwijs gegeven en heeft een zorgoverleg plaatsgevonden. Daarnaast volgt uit de voortgangsrapportage dat de regievoerder meerdere malen aan eisers hebben gevraagd welke ondersteuning [kind] nodig heeft, maar dat eisers dit niet weten. Volgens verweerder ligt het dan op de weg van eisers om informatie te vergaren van (zorg)instanties over welke zorg [kind] nodig heeft. Indien daarna de conclusie is dat de voor [kind] benodigde hulp in detentie niet kan worden geboden, dan pas is verweerder weer aan de beurt om actie te ondernemen, aldus verweerder.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan de opdracht die in de uitspraak van 12 mei 2022 is geformuleerd, waarbij het aan verweerder is om invulling te geven aan de toegekende jeugdzorg. Op geen enkele wijze is gebleken dat rekening is gehouden met de bevindingen en adviezen van Driestroom Kindercentrum. Dat eisers in het detentiecentrum door COA woonbegeleiding, docenten, psychologen, verpleegkundigen en een huisarts wordt aangeboden is daarvoor onvoldoende. Niet duidelijk is wat deze hulp inhoudt en of die afwijkt van de hulp zoals geboden aan anderen en uit de voortgangsrapportage blijkt dat eisers meerdere malen hebben aangegeven dat deze hulp onvoldoende is en dat [kind] verdere ondersteuning nodig heeft. Anders dan verweerder, is de rechtbank bovendien van oordeel dat niet van eisers verlangd kan worden dat zij zelf onderzoek moeten doen naar de benodigde zorg voor [kind] . Nog los van dat de opdracht van de rechtbank expliciet gericht is aan verweerder om onderzoek naar te doen, worden eisers belemmerd in hun mogelijkheden om zelf onderzoek te doen naar de benodigde zorg voor [kind] omdat zij zich in detentie bevinden. Evenmin is duidelijk of bijvoorbeeld de psychologen op de hoogte zijn gesteld van de bevindingen en adviezen van Driestroom Kindercentrum. Weliswaar volgt uit de voortgangsrapportage dat de situatie van [kind] is besproken bij een zorgoverleg tussen DJI, DT&V en de Medische Dienst, maar dit overleg had enkel betrekking op de overdracht van [kind] aan Italië. Ook hiermee heeft verweerder dus geen invulling gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Daarnaast blijkt uit het dossier dat niet alleen eisers zelf maar ook hun gemachtigde de situatie van [kind] meerdere malen (tevergeefs) onder de aandacht heeft gebracht. De rechtbank acht ten slotte van belang dat tussen de eerste geplande vlucht van 10 mei 2022 en de tweede geplande vlucht van 13 juni 2022 een periode van bijna vijf weken zit, zodat het te meer op de weg van verweerder had gelegen om voor die periode actief te werken aan een oplossing voor de moeilijke situatie van [kind] .
Gelet op al deze omstandigheden, en de omstandigheid dat al meermaals tevergeefs is geklaagd, was het voortduren van de bewaring, naar het oordeel van de rechtbank, onrechtmatig.
Conclusie en gevolgen
4. De beroepen zijn daarom gegrond en de maatregelen van bewaring zijn met ingang van 11 mei 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 9 juni 2022.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 30 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 30 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.000,- per persoon. Omdat de onrechtmatigheid van het voortduren van de bewaring niet is gelegen in die bewaring op zich, maar in het niet voldoende invullen van de jeugdzorg voor [kind] , en aangezien het voortduren van de bewaring het gevolg was van de weigering van eisers om mee te werken aan een PCR-test, ziet de rechtbank aanleiding om dit bedrag met 75% te matigen. Dit betekent dat verweerder een schadevergoeding van 3 x € 3.000,- x 0,25 = € 2.250,- aan eisers verschuldigd is.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 9 juni 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 2.250,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.H.M. Aben, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummers: NL22.7814, NL22.7815 en NL22.8047 (niet gepubliceerd).
2.Zaaknummers: NL22.7814, NL22.7815 en NL22.8047 (niet gepubliceerd).