3.3.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan de opdracht die in de uitspraak van 12 mei 2022 is geformuleerd, waarbij het aan verweerder is om invulling te geven aan de toegekende jeugdzorg. Op geen enkele wijze is gebleken dat rekening is gehouden met de bevindingen en adviezen van Driestroom Kindercentrum. Dat eisers in het detentiecentrum door COA woonbegeleiding, docenten, psychologen, verpleegkundigen en een huisarts wordt aangeboden is daarvoor onvoldoende. Niet duidelijk is wat deze hulp inhoudt en of die afwijkt van de hulp zoals geboden aan anderen en uit de voortgangsrapportage blijkt dat eisers meerdere malen hebben aangegeven dat deze hulp onvoldoende is en dat [kind] verdere ondersteuning nodig heeft. Anders dan verweerder, is de rechtbank bovendien van oordeel dat niet van eisers verlangd kan worden dat zij zelf onderzoek moeten doen naar de benodigde zorg voor [kind] . Nog los van dat de opdracht van de rechtbank expliciet gericht is aan verweerder om onderzoek naar te doen, worden eisers belemmerd in hun mogelijkheden om zelf onderzoek te doen naar de benodigde zorg voor [kind] omdat zij zich in detentie bevinden. Evenmin is duidelijk of bijvoorbeeld de psychologen op de hoogte zijn gesteld van de bevindingen en adviezen van Driestroom Kindercentrum. Weliswaar volgt uit de voortgangsrapportage dat de situatie van [kind] is besproken bij een zorgoverleg tussen DJI, DT&V en de Medische Dienst, maar dit overleg had enkel betrekking op de overdracht van [kind] aan Italië. Ook hiermee heeft verweerder dus geen invulling gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Daarnaast blijkt uit het dossier dat niet alleen eisers zelf maar ook hun gemachtigde de situatie van [kind] meerdere malen (tevergeefs) onder de aandacht heeft gebracht. De rechtbank acht ten slotte van belang dat tussen de eerste geplande vlucht van 10 mei 2022 en de tweede geplande vlucht van 13 juni 2022 een periode van bijna vijf weken zit, zodat het te meer op de weg van verweerder had gelegen om voor die periode actief te werken aan een oplossing voor de moeilijke situatie van [kind] .
Gelet op al deze omstandigheden, en de omstandigheid dat al meermaals tevergeefs is geklaagd, was het voortduren van de bewaring, naar het oordeel van de rechtbank, onrechtmatig.
4. De beroepen zijn daarom gegrond en de maatregelen van bewaring zijn met ingang van 11 mei 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 9 juni 2022.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 30 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 30 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.000,- per persoon. Omdat de onrechtmatigheid van het voortduren van de bewaring niet is gelegen in die bewaring op zich, maar in het niet voldoende invullen van de jeugdzorg voor [kind] , en aangezien het voortduren van de bewaring het gevolg was van de weigering van eisers om mee te werken aan een PCR-test, ziet de rechtbank aanleiding om dit bedrag met 75% te matigen. Dit betekent dat verweerder een schadevergoeding van 3 x € 3.000,- x 0,25 = € 2.250,- aan eisers verschuldigd is.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.