ECLI:NL:RBDHA:2022:5688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
09/322667-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een zedenzaak met verzoek tot ondervraging van de aangeefster

Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenvonnis gewezen in een zedenzaak, waarin de heropening van het onderzoek werd besproken. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd wordt van het seksueel binnendringen van een aangeefster in oktober 2017. De verdediging heeft verzocht om de aangeefster als getuige te horen, evenals om een deskundige te benoemen voor onderzoek naar de betrouwbaarheid van haar verklaringen. De rechtbank heeft het verzoek tot het horen van de aangeefster toegewezen, onder verwijzing naar het recht op een eerlijk proces. De rechtbank oordeelde dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben om de aangeefster te ondervragen, gezien de rol van haar verklaring in de zaak en het ontbreken van compenserende factoren. De rechtbank heeft ook besloten dat de auditieve registraties van de verhoren van de aangeefster aan de verdediging ter beschikking moeten worden gesteld, maar niet in de vorm van directe verstrekking vanwege privacyoverwegingen. Het verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde uitvoering te geven aan de toegewezen verzoeken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/322667-20
Datum uitspraak: 14 juni 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te ’s-Gravenhage,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. van der Eijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 of 7 oktober 2017 te ’s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het meenemen naar de/een (slaap)kamer en/of het op het bed laten plaatsnemen en/of het betasten van de benen en/of de dijen en/of de schaamstreek en/of vagina en/of het het vastpakken van de arm en/of op de rug draaien van de arm en/of het vasthouden van de pols en/of het omlaagtrekken van de broek en/of het op de rug leggen van het lichaam en/of het leggen van haar benen op zijn, verdachtes, schouders en/of voorbij te gaan aan haar verbale en/of nonverbale signalen van verzet [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen/duwen.

3.Heropening van het onderzoek

3.1.
De verzoeken van de verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi drie voorwaardelijke verzoeken gedaan, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen. Ten eerste heeft hij verzocht om [deskundige] als deskundige te benoemen en hem onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en validiteit van de door de aangeefster, [slachtoffer] , afgelegde verklaringen. Ten tweede heeft hij verzocht om de aangeefster bij de rechter-commissaris als getuige te horen. Ten derde heeft hij verzocht om de officier van justitie te gelasten de auditieve registraties van de verhoren van de aangeefster aan de verdediging te verstrekken.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de aangeefster zijns inziens tot op heden niet helder heeft kunnen maken hoe zij door de verdachte tot het ondergaan van seksuele handelingen is gedwongen, dat zij nog niet in een verhoor met de verklaringen van de verdachte is geconfronteerd en dat zij evenmin kritisch is bevraagd over de verklaring van de getuige [getuige] . Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdediging op grond van de zogeheten Keskin-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in enig stadium van het geding de mogelijkheid dient te worden geboden om de aangeefster te ondervragen en de verdediging deze mogelijkheid nog niet heeft gehad.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het aan de rechtbank is om te bepalen of een getuige betrouwbaar is. Het horen van de aangeefster zou zinloos zijn omdat zij inmiddels heeft kennisgenomen van het dossier en aanwezig was tijdens de terechtzitting. De auditieve verhoorregistraties moeten volgens de officier van justitie niet worden verstrekt, omdat het gaat om privacygevoelige gegevens. Eventueel zouden deze kunnen worden uitgeluisterd door de verdediging en/of de deskundige.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de verzoeken van de verdediging aldus dat als zij de verklaring van de aangeefster zou willen gebruiken voor het bewijs, de aan de verzoeken verbonden voorwaarde is vervuld.
Het staat de rechter vrij om zich al in de loop van het strafproces een voorlopig oordeel te vormen over het vermoedelijke of mogelijke gewicht van de al door de betreffende getuige afgelegde verklaring, in het licht van wat uit de overige processtukken blijkt en gelet op de beschuldiging die door het openbaar ministerie in de strafzaak centraal wordt gesteld (Hoge Raad 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (post-Keskin)). Zonder vooruit te lopen op de beslissingen over de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering overweegt de rechtbank dat de verklaring van de aangeefster bij de bewijsvoering een rol zal kunnen spelen. Hiervan uitgaande zal de rechtbank de verzoeken van de verdediging beoordelen.
Het horen van de aangeefster
De rechtbank stelt voorop dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden meebrengt dat de verdediging in beginsel het recht heeft een belastende getuige te ondervragen. Indien de verdediging verzoekt tot het horen van een belastende getuige, moet het belang daarbij worden verondersteld. Dit betekent echter niet dat een verzoek tot het horen van een belastende getuige steeds voor toewijzing in aanmerking komt. Zo kan van het horen van een dergelijke getuige worden afgezien indien het horen onmiskenbaar irrelevant of overbodig zou zijn, omdat het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zou zijn of geen toevoegde waarde zou hebben.
Daarnaast geldt het volgende, dat met name van belang is indien – zoals in deze zaak het geval is – in een laat stadium van de procedure wordt verzocht om het horen van een getuige. De rechter moet, voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces. Indien de situatie zich voordoet dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om op enig moment in de procedure een belastende getuige te ondervragen, terwijl de rechter de verklaring van die getuige wel voor het bewijs zou willen gebruiken, dient de rechter bij zijn beoordeling het volgende te betrekken: (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid (Hoge Raad 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (post-Keskin)).
De aangeefster in deze zaak heeft een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. De verdediging is nog niet in de gelegenheid geweest om de aangeefster te ondervragen. Het belang van de verdediging bij het horen van de aangeefster als getuige wordt daarmee door de rechtbank verondersteld. De rechtbank ziet geen redenen om van het horen van de aangeefster af te zien. Dat de aangeefster heeft kennisgenomen van het dossier en gedurende de terechtzitting aanwezig was, maakt niet dat op voorhand kan worden gezegd dat een door haar af te leggen verklaring geen toevoegde waarde zou hebben. Bezien tegen de achtergrond van het gehele dossier, speelt de verklaring van de aangeefster in deze zaak een grote rol. Indien de verdediging de aangeefster niet zou hebben kunnen ondervragen, zijn er geen factoren die daarvoor compensatie zouden kunnen bieden. Dat betekent dat het recht op een eerlijk proces meebrengt dat de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld om de aangeefster te ondervragen. De rechtbank zal dan ook het verzoek tot het horen van de aangeefster toewijzen. De rechtbank beseft dat de aangifte reeds dateert uit 2017 en dat haar beslissing meebrengt dat een einduitspraak in deze zaak nog langer op zich laat wachten. Maar ook in een ‘oude’ zaak als deze heeft de rechtbank de taak het recht op een eerlijk proces te bewaken.
Verstrekken auditieve registraties
De rechtbank ziet het belang van de verdediging om kennis te kunnen nemen van de auditieve registraties van de verhoren van de aangeefster. Aan dit belang kan in voldoende mate recht worden gedaan indien de officier van justitie de verdediging in de gelegenheid zal stellen de registraties uit te luisteren. Gelet op de privacygevoelige aard van de registraties zal de rechtbank niet gelasten dat de officier van justitie deze registraties aan de verdediging zal verstrekken.
Betrouwbaarheidsonderzoek
Het benoemen van een deskundige voor het uitvoeren van – kort gezegd – een betrouwbaarheidsonderzoek acht de rechtbank niet noodzakelijk voor enige in de zaak op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing, mede in aanmerking genomen dat de rechtbank het verzoek tot het horen van de aangeefster als getuige zal toewijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting zal heropenen. Zij zal het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de toegewezen verzoeken.

4.De beslissing

De rechtbank:
heropent het onderzoek ter terechtzitting;
schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde als getuige te horen [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te ’s-Gravenhage;
verstaat dat de officier van justitie de verdediging in de gelegenheid stelt de auditieve registraties van de verhoren van de aangeefster uit te luisteren;
wijst af het verzoek tot het benoemen van een deskundige;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting, met verstrekking van een afschrift van die oproeping aan de raadsman van de verdachte;
beveelt de kennisgeving aan de benadeelde partij en haar raadsvrouw mr. A.J. Korff van het tijdstip van die nader te bepalen terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. C.W. Griffioen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2022.