ECLI:NL:RBDHA:2022:5687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/3290 en NL22.3193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM met betrekking tot mvv-vereiste

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker uit Irak. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', welke was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het niet in aanmerking komen voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat het beroep ongegrond was.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van hechte persoonlijke banden met zijn meerderjarige broer, die als referent fungeerde. De verzoeker had weliswaar gesteld dat hij samenwoonde met zijn broer en door hem werd verzorgd, maar had dit niet voldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt had kunnen stellen dat er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM was, en dat de verzoeker daarom niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Bovendien werd het beroep op het privéleven in Nederland niet gehonoreerd, omdat de verzoeker sinds 2019 onrechtmatig in Nederland verbleef en zijn banden met Nederland niet uitzonderlijk waren.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3290 (vovo) en NL22.3193 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] alias [alias] , uit Irak, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ op grond van artikel 8 van het EVRM [1] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 21/3290).
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 14 februari 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (NL22.3193), zodat het al ingediende verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht van verhindering niet aanwezig.

Overwegingen

1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Awb [2] onmiddellijk op het beroep worden beslist.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 2004 en heeft de Iraakse nationaliteit. Verzoeker wenst verblijf bij zijn meerderjarige broer (referent, de heer [referent] ). Verzoeker was tot 8 juni 2006 in bezit van de Nederlandse nationaliteit. Deze heeft hij verloren, omdat zijn ouders afstand hebben gedaan van het Nederlanderschap en terug zijn gekeerd naar Koerdistan, Irak. Zijn aanvraag is afgewezen, omdat hij niet beschikt over een geldige mvv [3] en volgens verweerder ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
Wat vindt verzoeker in beroep?
4. Verzoeker bestrijdt dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. De familierechtelijke relatie is aangetoond, omdat verweerder bekend is met de geboorteakten van verzoeker en referent en deze in de BRP [4] kan raadplegen. Verder is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen hem en referent, omdat zij samenwonen. Dit volgt uit de Werkinstructie 2020/16. Daarnaast wordt hij door referent verzorgd. Verweerder heeft nagelaten deze feiten bij de beoordeling te betrekken. Ten aanzien van het privéleven voert verzoeker aan dat hij als jong kind de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, in Nederland heeft gewoond en dat het niet zijn keuze was om naar Irak terug te keren. Verzoeker voert daarnaast aan dat sprake is van een objectieve belemmering om zijn privéleven in Irak voort te zetten, omdat zijn vader daar problemen heeft. Tot slot stelt verzoeker dat de hoorplicht is geschonden.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Toetsingskader
5. In geschil tussen partijen is of verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen, omdat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Een vreemdeling wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste als zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Vrijstelling mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM
6. Verweerder neemt familie- en of gezinsleven aan tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [5]
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Daartoe is het volgende redengevend. Verweerder heeft bij brief van 2 maart 2021 verzoeker verzocht om uitgebreid toe te lichten waaruit blijkt dat sprake is van hechte persoonlijke banden met referent. Verzoeker heeft deze vraag niet beantwoord en heeft de overige vragen dermate kort beantwoordt, zodat hij daarmee niet heeft aangetoond dat tussen hem en referent sprake is van hechte persoonlijke banden. Ook in bezwaar en beroep heeft verzoeker dit nagelaten. Evenmin heeft verzoeker onderbouwd dat hij met referent samenwoont en door hem wordt verzorgd. Dat verzoeker, zoals ter zitting toegelicht, zich niet kon inschrijven op het adres van referent, laat onverlet dat verzoeker in bezwaar en in beroep geen andere bewijsstukken heeft overgelegd waaruit dit blijkt. Ook overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de Werkinstructie 2020/16 niet kan worden afgeleid dat samenwoning op zichzelf voldoende is om aan te nemen dat sprake is van hechte persoonlijke banden.
6.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, zodat verzoeker niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
6.3.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep op het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM eveneens geen vrijstelling van het mvv-vereiste kan opleveren. Weliswaar is aangenomen dat verzoeker privéleven heeft opgebouwd in Nederland, maar heeft verweerder de belangenafweging in het kader van het privéleven in het nadeel van verzoeker kunnen laten uitvallen. Dat verzoeker tot 2006, bijna twee jaar, rechtmatig in Nederland heeft verbleven, is in het voordeel van verzoeker meegewogen. Echter, in het nadeel van verzoeker heeft verweerder kunnen meewegen dat hij 13 jaar in Irak heeft gewoond, daar naar school is gegaan en dat zijn ouders daar nog wonen. Verweerder veronderstelt daarom dat hij zijn privéleven in Irak kan voortzetten. Verder heeft verweerder in het nadeel van verzoeker kunnen meewegen dat hij sinds 2019 onrechtmatig in Nederland verblijft en dat de hier opgebouwde banden niet uitzonderlijk zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op het voorgaande, aan het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid daarom een zwaarder gewicht kunnen toekennen.
6.4.
De stelling van verzoeker dat hij niet terug kan keren naar Irak vanwege problemen van zijn vader leidt niet tot een ander oordeel. De ter zitting gegeven toelichting dat zijn vader politiek actief is en dat hij om die reden niet terug kan naar Irak is niet onderbouwd. Bovendien is dit betoog asielgerelateerd, zodat dit in deze reguliere procedure niet bij de beoordeling kan worden betrokken.
Hoorplicht
6.5.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van verzoeker mocht verweerder afzien van het horen van verzoeker.
Wat is de conclusie?
6.6.
Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep heeft beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
6.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af (AWB 21/3290);
  • verklaart het door verzoeker ingestelde beroep ongegrond (NL22.3193).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij beslist is op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.
4.Basisregistratie Personen.
5.Zie paragraaf B7/3.8.1