ECLI:NL:RBDHA:2022:5679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/4166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van arbeid in loondienst voor Turkse werknemer met verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor wijziging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar de beperking 'arbeid in loondienst'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80, dat vereist dat een Turkse werknemer één jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever heeft gewerkt op basis van een onbetwist verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een verblijfsgat van acht dagen, waardoor de eiseres niet aan deze voorwaarde voldeed. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag af te wijzen, omdat de eiseres niet in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning na de afloop van haar eerdere vergunning op 23 september 2020. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op het arrest Sevince, omdat haar arbeid na de afloop van de verblijfsvergunning niet als legale arbeid kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , van Turkse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Harmankaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar de beperking ‘arbeid in loondienst’, afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder aanwezig was mr. [A] , een deskundige van het UWV.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Turkse nationaliteit. Aan eiseres is op 23 september 2019 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’, verleend. Deze vergunning was geldig tot 23 september 2020. Eiseres is op 1 oktober 2019 in dienst getreden bij haar werkgever VIMN Netherlands BV (hierna: VIMN).
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (hierna: Besluit 1/80). Eiseres heeft niet als Turkse werknemer één jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever gewerkt op basis van een onbetwist verblijfsrecht. De geldigheid van de verblijfsvergunning van eiseres liep af op 23 september 2020 en vanaf 1 oktober 2019 is eiseres in dienst getreden bij VIMN. Dit betekent dat er sprake is van een zogenaamd gat in de vereiste duur van de arbeid bij dezelfde werkgever, namelijk van acht dagen, aldus verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en bestrijdt dat ze niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80. Volgens eiseres is het niet van doorslaggevende betekenis of eiseres in het bezit was van een legale verblijfstitel. Bepalend is dat eiseres een stabiele baan had die niet slechts van voorlopige aard was, zodat ze wel degelijk voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 van Besluit 1/80. [1] Daarnaast wordt eiseres onevenredig geschaad in haar belangen omdat verweerder het gat van acht dagen tegenwerpt. In samenhang bezien, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
In geschil is of eiseres voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80. Op grond van dit artikel heeft een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, behoudens het bepaalde in artikel 7 van besluit 1/80, na één jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft. De peildatum is de datum waarop de Turkse werknemer één jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever heeft gewerkt op basis van een onbetwist verblijfsrecht. [2]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80, omdat geen sprake is van één jaar ononderbroken arbeid bij dezelfde werkgever. Vaststaat dat eiseres in de periode van 1 oktober 2019 (datum ingang arbeidsovereenkomst) tot 23 september 2020 (einddatum geldigheidsduur verblijfsvergunning) legale werkzaamheden heeft verricht op basis van een onbetwist verblijfsrecht bij VIMN. Deze termijn is korter dan één jaar. Eiseres heeft weliswaar na 23 september 2020 werkzaamheden verricht, maar niet meer op grond van een onbetwist verblijfsrecht. Haar verblijfsvergunning was immers verlopen. De verrichte arbeid vanaf dat moment telt daarom niet mee in de opbouw van rechten op grond van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van Besluit 1/80.
4.3.
Het beroep van eiseres op het arrest Sevince slaagt niet. Aangezien eiseres vanaf 23 september 2020 niet in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning, kan de verrichte arbeid niet aangemerkt worden als legale arbeid in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80. [3] Verder heeft eiseres niet nader onderbouwd dat haar voormalige werkgever bereid is om haar (nogmaals) in dienst te nemen voor de duur van minimaal een jaar. De rechtbank kan aan deze stelling dan ook niet de waarde hechten die eiseres wenst te zien. Gelet op het voorgaande heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verder is er ook geen sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
4.4.
Niet is gebleken dat eiseres onevenredig wordt geschaad in haar belangen nu verweerder het gat van acht dagen tegenwerpt. Temeer omdat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt wat haar belangen precies zijn.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest Sevince van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 september 1990, ECLI:EU:C:1990:322.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 13 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10555, r.o. 3.3.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 11 september 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7080, r.o. 6.