ECLI:NL:RBDHA:2022:5659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van WestInvest Gesellschaft für Investmentfonds mbH tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning die volgens haar van rechtswege was verleend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn van artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) begint te lopen op de dag na de ontvangst van de aanvraag, en niet op de dag van ontvangst zoals eiseres stelde. De rechtbank concludeerde dat de beslistermijn tijdig was verlengd door verweerder, waardoor er geen vergunning van rechtswege was ontstaan. Het beroep van eiseres werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiseres had op 23 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het transformeren van kantoorruimte naar hotelkamers in Den Haag. De beslistermijn was op 17 september 2021 verlengd, en eiseres had op 27 oktober 2021 verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn op 24 juli 2021 was aangevangen en op 17 september 2021 was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van eiseres prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt de interpretatie van de aanvang van de beslistermijn in het bestuursrecht en de noodzaak voor partijen om tijdig de benodigde gegevens aan te leveren om een aanvraag te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft geen dwangsom vastgesteld, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

WestInvest Gesellschaft fur Investmentfonds mbH, te Düsseldorf, Bondsrepubliek Duitsland, eiseres
(gemachtigden: mr. A.W.M. Oremans en mr. A.R. Klijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Boender-Wiebenga).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 23 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het transformeren van kantoorruimte naar hotelkamers in de Muzentoren aan de Wijnhaven 6, 8, 16, 24 en 60 in Den Haag. Deze aanvraag heeft betrekking op het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2.
In de brief van 17 september 2021 heeft verweerder de beslistermijn met zes weken verlengd tot en met 29 oktober 2021. In de brief van 28 september 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen. Verweerder heeft eiseres een termijn tot 28 oktober 2021 geboden om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Verweerder heeft erop gewezen dat hij kan besluiten de aanvraag niet te behandelen als alle gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Onder verwijzing naar artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de wettelijke beslistermijn is opgeschort totdat de gevraagde gegevens zijn ontvangen.
1.3.
Op 27 oktober 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Eiseres stelt dat de beslissing tot verlenging van de beslistermijn van 17 september 2021 buiten de beslistermijn is genomen, zodat de vergunning van rechtswege is verlengd. Daarnaast heeft eiseres op 27 oktober 2021 de ontbrekende gegevens ingebracht. Eiseres stelt de aanvraag hiermee te hebben aangevuld zoals verzocht door verweerder op 28 september 2021.
1.4.
In de brief van 17 november 2021 heeft verweerder gesteld dat de gevraagde vergunning niet van rechtswege is verleend en dat verweerder niet in gebreke is geweest. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief. In het besluit van 21 april 2022 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2. In het besluit van 18 november 2021 heeft verweerder besloten de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning niet in behandeling te nemen, omdat de gevraagde gegevens niet zijn aangeleverd.
3. Op 25 januari 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Eiseres betoogt primair dat de vergunning op 17 september 2021 van rechtswege is verleend, nu de beslistermijn tot en met 16 september 2021 liep. Subsidiair betoogt eiseres dat de omgevingsvergunning in elk geval op 27 november 2021 van rechtswege is verleend, omdat eiseres de ontbrekende gegevens op 27 oktober 2021 heeft ingediend. De opgeschorte beslistermijn is toen weer gaan lopen. Dat maakt dat de beslistermijn tot en met 26 november 2021 liep. Eiseres heeft verweerder daarom nader in gebreke gesteld om hem te bewegen de in elk geval op 27 november 2021 van rechtswege verleende vergunning bekend te maken.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat op de aanvraag om een omgevingsvergunning van 23 juli 2021 de reguliere procedure van paragraaf 3.2 (artikel 3.7 e.v.) van de Wabo van toepassing is. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo is de beslistermijn acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
4.2.
Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt vast, dat de aanvraag om een omgevingsvergunning op 23 juli 2021 bij verweerder is ingediend en ontvangen. Voor de beoordeling van dit geschil is doorslaggevend of de beslistermijn op de dag van ontvangst van de aanvraag of op de dag ná ontvangst van de aanvraag is aangevangen. Als de beslistermijn op 23 juli 2021 om 00:00 uur is begonnen, eindigde deze op 16 september 2021 om 23:59 uur. Als de beslistermijn op 24 juli 2021 om 00:00 uur is begonnen, eindigde deze op 17 september 2021 om 23:59 uur.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo bedoelde beslistermijn begint te lopen op de dag na die van ontvangst van de aanvraag. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 januari 2021. [1] De Afdeling baseert deze lezing op de zinsnede ‘na de datum van ontvangst’ in het eerste lid van artikel 3.9 van de Wabo. De kamerstukken, literatuur en jurisprudentie waar eiseres naar verwijst, bieden geen aanknopingspunten voor een andere uitleg van de wettekst. Ook wijst verweerder terecht op diverse uitspraken van de Afdeling waarin over deze rechtsvraag gelijkluidend is geoordeeld. De enkele door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018 [2] , die op dit punt geen nadere motivering bevat, is onvoldoende om te constateren dat van deze bestendige lijn wordt afgeweken. Bovendien heeft de Afdeling deze vaste lijn in haar jurisprudentie na 2018 meermaals bevestigd. [3]
Het betoog van eiseres dat ook in de Omgevingswet de beslistermijn op de dag van ontvangst van de aanvraag aanvangt, zodat de vaste lijn in de jurisprudentie met die wet wordt voortgezet, volgt de rechtbank niet. De tekst van het betreffende artikel van de Omgevingswet (artikel 16.64, eerste lid, aanvang beslistermijn ‘na ontvangst van de aanvraag’) is in overeenstemming met de algemene beslistermijn die in artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is geregeld (aanvang beslistermijn ‘na ontvangst van de aanvraag’), maar wijkt af van die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo (aanvang beslistermijn ‘na de datum van ontvangst van de aanvraag’). Alleen al daaruit volgt dat in de Omgevingswet geen sprake is van een voortzetting van in de in artikel 3:9, eerste lid van de Wabo opgenomen regeling omtrent de aanvang van de beslistermijn. [4]
4.4.
Het voorgaande betekent dat de beslistermijn in dit geval op 24 juli 2021 om 00:00 uur is aangevangen en op 17 september 2021 om 23:59 uur is geëindigd. Verweerder heeft de beslistermijn op 17 september 2021 met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo verlengd. De beslistermijn is dus tijdig verlengd. Dit betekent dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan. Er is daarom geen sprake van het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
4.5.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiseres dat de omgevingsvergunning in elk geval op 27 november 2021 van rechtswege is verleend, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de beslistermijn op 17 september 2021 verlengd tot en met 29 oktober 2021. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiseres op 27 oktober 2021 prematuur is. Verweerder heeft de beslistermijn vervolgens in de brief van 28 september 2021 met een maand opgeschort en eiseres een termijn tot en met 28 oktober 2021 geboden om de aanvraag aan te vullen. Dit betekent dat de beslistermijn tot en met 29 november 2021 liep. De omgevingsvergunning is dus ook niet op 27 november 2021 van rechtswege verleend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Bovendien heeft verweerder reeds op 18 november 2021 het besluit genomen de aanvraag niet te behandelen.
5. Het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding met toepassing van artikel 8:55c van de Awb een dwangsom vast te stellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie onder meer de in voetnoot 1 genoemde uitspraak.
4.De rechtbank verwijst naar de ook ter zitting besproken annotatie onder ABRvS 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:55 van de hand van A.G.A. Nijmeijer.