In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een vreemdeling van Dominicaanse nationaliteit. De vreemdeling, die in het bezit is van een verblijfsvergunning in Spanje, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin hem een terugkeerbesluit werd opgelegd, met de verplichting om de Europese Unie, met uitzondering van Spanje, onmiddellijk te verlaten. Tevens werd er een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De rechtbank ontving het beroepschrift op 21 september 2021 en het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 maart 2022.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod had opgelegd, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. De vreemdeling had eerder een gevangenisstraf van acht jaar gekregen voor verschillende strafbare feiten, waaronder drugsdelicten. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, en dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom het inreisverbod noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de belangen van de samenleving te beschermen, ook al zijn er persoonlijke omstandigheden die in overweging moeten worden genomen. De rechtbank bevestigde dat de staatssecretaris de juiste procedures had gevolgd en dat de opgelegde maatregelen in lijn waren met de geldende wet- en regelgeving.