ECLI:NL:RBDHA:2022:5627
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van mvv-aanvragen voor minderjarige kinderen en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en twee Nigeriaanse minderjarige kinderen, die samen met hun moeder een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) hadden aangevraagd. De aanvragen werden aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris, waarna de rechtbank in een eerdere uitspraak op 26 mei 2021 het beroep van de eisers gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank oordeelde dat niet alle relevante feiten en omstandigheden waren meegewogen in de belangenafweging onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Na een nieuwe afwijzing van de mvv-aanvragen door de staatssecretaris, hebben de eisers opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gezinsleven bestaat tussen de eisers en hun moeder, en dat de afwijzing van de aanvragen geen inmenging in dat gezinsleven met zich meebrengt. Echter, de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden op de juiste wijze heeft meegewogen. De rechtbank benadrukte dat de intentie van de moeder en de kinderen om te worden herenigd al sinds 2014 bestaat en dat de rol van de vader in het leven van de kinderen niet meer bestaat.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging moeten worden betrokken. Tevens heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers en het betaalde griffierecht vergoed.