ECLI:NL:RBDHA:2022:562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
9612610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Swildens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst ondanks opzegverbod wegens ziekte

In deze zaak heeft de werkgever op 31 december 2021 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden. De werknemer heeft hierop een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2022 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De werkgever heeft het verzoek gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding en het feit dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. De werknemer erkent dat de arbeidsrelatie verstoord is, maar verzet zich tegen het verzoek vanwege een opzegverbod dat voortvloeit uit zijn ziekte.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen basis meer is voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst, ondanks het opzegverbod. Er zijn omstandigheden die maken dat het in het belang van de werknemer is dat de arbeidsovereenkomst eindigt. De rechter heeft geoordeeld dat het herstel van de werknemer ernstig wordt belemmerd door het voortduren van de arbeidsovereenkomst. Daarom heeft de kantonrechter besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 maart 2022, met een transitievergoeding van € 2.605,42 voor de werknemer. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen.

De beschikking is gegeven door kantonrechter mr. Swildens en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
WS
Rep.nr.: 9612610 \ EJ VERZ 21-86659
Uitspraakdatum: 26 januari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
gevestigd te [plaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. J.L.R. Kenens,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. D.J. Prins.

1.Het procesverloop

1.1.
De werkgever heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 31 december 2021, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 26 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De werkgever is daarbij vertegenwoordigd door mr. J.L.R. Kenens en mr. O.C. Cussel. De werknemer is verschenen, vergezeld door mr. D.J. Prins. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Voorafgaande aan de zitting heeft de werkgever nog een nadere productie ingediend.

2.De beoordeling

2.1.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever, ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. Daarbij valt zowel de werkgever als de werknemer geen verwijt te maken.
2.2.
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar erkent dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing en ziet in dat geen van beide partijen een verwijt valt te maken.
2.3.
Gelet op de inhoud van het verzoek- en verweerschrift is in deze procedure aannemelijk geworden dat er geen basis meer aanwezig is voor een verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, waarbij geen van partijen een verwijt valt te maken.
2.4.
Er is sprake van een opzegverbod op grond van artikel 7:670, eerste lid, van het BW omdat de werknemer ziek is. Artikel 7:671b, tweede lid, van het BW bepaalt dat het verzoek daarom niet kan worden ingewilligd. Er is echter gebleken dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen (artikel 7:671b, zesde lid onder b, van het BW). Uit de stukken, en met name het spreekuurverslag van 14 januari 2022, volgt dat instandhouding van de arbeidsovereenkomst herstel van de werknemer ernstig belemmert.
2.5.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden.
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van één maand. Daarvan uitgaande zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b, negende lid onder a BW worden ontbonden met ingang van 1 maart 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
2.7.
Aan de werknemer zal een transitievergoeding van € 2.605,42 bruto worden toegekend.
2.8.
Er is geen grond om werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.9.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2022;
3.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen van
€ 2.605,42;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. Swildens en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.