ECLI:NL:RBDHA:2022:561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
09/837282-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling huisarts wegens ontucht met patiënte

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een huisarts, die werd beschuldigd van ontucht met een patiënte. De verdachte, die als huisarts werkzaam was, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een behandelrelatie tussen de verdachte en de patiënte, die zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd. Het verweer van de verdediging, dat er geen behandelrelatie was en dat de patiënte niet afhankelijk was, werd verworpen. De rechtbank stelde vast dat de seksuele relatie tussen de verdachte en de patiënte begon tijdens een consult op 13 juli 2017 en voortduurde tot en met 19 augustus 2017, terwijl de patiënte zich op 27 juli 2017 uitschreef bij de huisartsenpraktijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie en dat de seksuele handelingen ontuchtig van aard waren. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, die immateriële schade vorderde. De vordering werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €3.000,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/837282-20
Datum uitspraak: 1 februari 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboorteplaats] te Ipamu (Zaïre),
[adres] te Rijswijk.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2017 tot en met 19 augustus 2017 te Rijswijk en/of Leidschendam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland,
terwijl hij (als huisarts) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door (telkens) (meermalen)
- zijn penis en/of vinger(s) en/of tong in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of te houden en/of
- de vagina en/of borst(en) van die [slachtoffer] te likken en/of
- de vagina en/of borst(en) en/of dijen en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] te betasten en/of te zoenen en/of
- aan de tepel(s) van die [slachtoffer] te zuigen en/of
- die [slachtoffer] te (tong)zoenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) die zich als patiënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde met dien verstande dat de tenlastegelegde periode moet worden ingekort tot en met 27 juli 2017.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, omdat er geen sprake is van ontucht in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank zal, voor zover relevant, hierna ingaan op zijn nadere standpunten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1.
De bewijsmiddelen
Op 16 april 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan tegen verdachte van seksueel misbruik. De verdachte is haar voormalige huisarts. [2] Zij heeft verklaard dat zij op 13 juli 2017 een afspraak had bij de praktijk in Rijswijk, waar de verdachte werkzaam was als huisarts. Tijdens die afspraak heeft zij tegen de verdachte gezegd dat zij hem leuk vond. Zij dacht dat ze verliefd op hem was. Toen zij wegging omhelsde de verdachte haar en kuste haar op de mond. [3] Later die avond spraken zij af in winkelcentrum Leidsenhage. Zij ging in zijn auto zitten en daar begon hij haar te betasten. De dag erna, op vrijdag, is hij bij haar op haar kantoor aan de [straat] in Den Haag geweest, waar hij haar borsten heeft betast, haar dijen heeft gestreeld en haar heeft gevingerd. [4] Zaterdag ging zij naar de woning van de verdachte. Daar heeft hij haar gezoend op haar mond en in haar nek. Hij heeft aan haar borsten gezeten, aan haar tepels gezogen en haar gebeft. [5] De zondag daarop, in de avond, hebben zij in zijn kantoor op de praktijk seks gehad en heeft hij haar gebeft. Daarna hebben zij de dinsdag daarop elkaar weer gezien in zijn praktijk waar zij weer seks hebben gehad. [6] Zij heeft zich op 27 juli 2017 uitgeschreven bij de huisartsenpraktijk. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de huisarts was van [slachtoffer] tot het moment dat zij zich uitschreef bij de huisartsenpraktijk, dat zij in de tenlastegelegde periode een seksuele relatie hebben gehad en dat hij de handelingen zoals die staan omschreven in de tenlastelegging heeft gepleegd. De handelingen hebben plaatsgevonden in Rijswijk, Leidschendam en Den Haag. [8]
In het dossier is een groot aantal WhatsApp berichten opgenomen die [slachtoffer] en de verdachte aan elkaar hebben gestuurd.
Op 16 juli 2017 [9] en 21 juli 2017 [10] hebben de volgende gesprekken plaatsgevonden:
16-07-17 00:24 - [slachtoffer] Is goed. Moet ik van huisarts veranderen?
16-07-17 00:25 - [verdachte] Hoeft niet. Ik kan de klok terugdraaien
(…)
18-07-17 16:20 - [slachtoffer] Ik heb net [naam] en de fysiotherapeut gesproken. Haar voet is opgezet en doet
pijn. Nu zeg de fysio dat de ha een röntgen foto moet laten maken.
18-07-17 16:20 - [slachtoffer] Wat zeg jij?
18-07-17 16:21 - [verdachte] Ik zit nog op praktijk. Ik kan een foto via Internet aanmaken
18-07-17 16:21 - [verdachte] En formulier meenemen, dan kun je morgen bij DC kliniek vlakbij werk maken
18-07-17 16:22 - [slachtoffer] Sta jet dan klaar morgen?
18-07-17 16:22 - [slachtoffer] Via internet?
18-07-17 16:23- [verdachte] Ikziejezo? Dan neem ik formulier mee
(...)
21-07-17 07:52 - [slachtoffer] Geil mij maar lekker op. Trouwens ik ga vandaag inschrijfformulieren haken voor een andere ha.
21-07-17 07:52 - [verdachte] Verstandig. In de [plaatsnaam] ?
21-07-17 07:53 - [slachtoffer] Ja. [naam]
21-07-17 07:53 - [verdachte] ... ander type dan ik ben
21-07-17 07:54 - [slachtoffer] Gelukkig maar. Stel je voor
21-07-17 07:54- [verdachte] Ik heb plek tussen 15 en 15.40. Kom je?
21-07-17 07:54 - [slachtoffer] Is goed.
21-07-17 07:55 - [slachtoffer] Ik voel me happy
21-07-17 07:57- [verdachte] Kom maar om 14.50u. Ik probeer dan snel te werken
21-07-17 07:57 - [verdachte] Xxxx
(…)
21-07-17 14:32 - [verdachte] Misschien neem ik eerst een dame voor jou binnen, daarna meer tijd samen...
21-07-17 14:38 - [slachtoffer] Is goed. Zie je zo
21-07-17 14:48 - [verdachte] 10 sec. Eerst klein dametje naast je
21-07-17 14:51 - [verdachte] Stuur een foto van tussen je benen hmmm
(…)
21-07-17 15:58 - [verdachte] Verdorie dat was me een spannende date...
(…)
26-07-17 08:31 - [slachtoffer] Kan ik een consult bij je krijgen? Voor je op vakantie gaat..
26-07-17 09:23 - [slachtoffer] Als het kan een dubbele. Heb veel met je te bespreken
26-07-17 09:57 - [verdachte] Trek een nummertje...barstensvol spreekuur...
26-07-17 09:59 - [slachtoffer] Oké. Nummer 1. Ben dus nu aan de beurt
26-07-17 10:27 - [verdachte] Ik kijk scheel van alle telefoontjes en consulten
26-07-17 10:46 - [slachtoffer] Van mij wordt je blij en vrolijk.
26-07-17 10:47 - [slachtoffer] Trouwens ik dacht dat je all round was in bed, maar schat ik kan je veel meer leren hoor
3.4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er in de ten laste gelegde periode geen sprake meer was van een behandelrelatie tussen [slachtoffer] en de verdachte, omdat het laatste hulpverlener-patiënt consult zou hebben plaatsgevonden op 21 juli 2017 en [slachtoffer] zich daarna reeds op 27 juli 2017 zou hebben uitgeschreven.
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat met de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr van “
degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd”, de bescherming van afhankelijke personen tegen seksuele handelingen centraal staat. Het artikel stelt het plegen van de ontucht zelf strafbaar en zodoende is het niet van belang van wie het initiatief is uitgegaan. De betrokken dader dient zich bewust te zijn van bijzondere verantwoordelijkheid (HR 2 juli 2002, NJ 2002/584). Deze strafbaarstelling geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen zo’n relatie bestaat. In een dergelijk geval is slechts dan geen sprake van 'ontucht plegen', wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (HR 18 februari 1997, NJ 1997/485 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BP2630).
Tegen deze achtergrond dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in het onderhavige geval sprake was van het plegen van ontucht door de verdachte.
Behandelrelatie
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ruim tien jaar de huisarts is geweest van [slachtoffer] en dat zij als patiënt aan de hulp en zorg van de verdachte was toevertrouwd in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 Sr. De verdachte was verantwoordelijk voor [slachtoffer] als haar huisarts en zij hadden regelmatig uit dien hoofde contact.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier naar voren komt dat de seksuele relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] is begonnen tijdens een consult op 13 juli 2017 en geduurd heeft tot en met 19 augustus 2017. Op 27 juli 2017 heeft [slachtoffer] zich uitgeschreven uit de huisartsenpraktijk.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat tot en met 27 juli 2017 sprake is geweest van een behandelrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . Het laatste consult op de praktijk heeft weliswaar plaatsgevonden op 21 juli 2017, maar [slachtoffer] heeft zich pas op 27 juli 2017 schriftelijk uitgeschreven en uit niets blijkt dat zij al eerder kenbaar heeft gemaakt dat de behandelrelatie beëindigd was en de verdachte daar in redelijkheid ook vanuit mocht gaan. Integendeel, uit het WhatsApp gesprek van 21 juli 2017 valt op te maken dat zij een ‘spannende date’ hebben gehad tijdens een consult op de praktijk en vraagt [slachtoffer] om 26 juli 2017 nog om een consult bij de verdachte.
Uit de WhatsApp gesprekken blijkt verder dat de seksuele relatie en de behandelrelatie vanaf 13 juli 2017 simultaan liepen. De berichten zijn afwisselend expliciet seksueel en gaan dan weer over lichamelijke klachten van [slachtoffer] of haar familieleden, of zien op het maken van een afspraak.
Nu [slachtoffer] op 27 juli 2017 is uitgeschreven en uit de WhatsApp gesprekken blijkt dat de seksuele relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] vanaf 13 juli 2017 is aangevangen, stelt de rechtbank vast dat de behandelrelatie in ieder geval van 13 juli 2017 tot en met 27 juli 2017 heeft voortgeduurd.
Geen gelijkwaardige relatie
De verdediging heeft aangevoerd dat uit de WhatsApp berichten niet kan worden geconcludeerd dat sprake was van afhankelijkheid van [slachtoffer] ten opzichte van de verdachte. Uit de berichten zou blijken dat [slachtoffer] de affaire net zo graag wilde als de verdachte, het initiatief kwam van haar en zij zou juist in die periode goed hebben kunnen aangeven wat zij wel en niet wilde. Als er al uit de berichten valt op te maken dat [slachtoffer] twijfelde, dan ziet die wat de verdediging betreft op het hebben van een affaire terwijl zij nog gehuwd was en is van andere kwetsbaarheid of twijfel niet gebleken. Met andere woorden, de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] , was volgens de verdediging gelijkwaardig en de arts-patiënt relatie had geen enkele invloed.
De rechtbank stelt voorop dat enkel met het bestaan van een hulpverleningsrelatie een zekere mate van afhankelijkheid in beginsel een gegeven is. In dit specifieke geval volgt verder dat de seksuele relatie is ontstaan vanuit de behandelrelatie tussen [slachtoffer] en de verdachte en dat de seksuele- en behandelrelatie door elkaar heen liepen. Van afhankelijkheid was temeer sprake nu uit het dossier ook blijkt dat [slachtoffer] kwetsbaar was, gelet op haar reeds bestaande psychische problematiek en problemen in haar gezinssituatie die tijdens eerdere consulten aan de orde waren gekomen en waarvan de verdachte dus ook van op de hoogte was. De verdachte heeft dit ter terechtzitting tot op zekere hoogte ook erkend. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom op geen enkel moment sprake geweest van een gelijkwaardige relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] in het aangaan van de seksuele relatie zelf het initiatief zou hebben genomen, of dat de twijfels alleen zouden zien op het aangaan van een affaire terwijl zij getrouwd was, is niet gebleken en is overigens niet van belang.
Hiermee is gegeven dat een zekere mate van afhankelijkheid van aangeefster een rol heeft gespeeld bij het verrichten van de seksuele handelingen. Ook het ontuchtig karakter is daarmee gegeven. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen en acht de rechtbank bewezen dat de hiervoor genoemde seksuele handelingen van ontuchtige aard zijn geweest.
Conclusie
Op basis van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat er ten tijde van de seksuele relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] een behandelrelatie bestond en dat geen sprake is geweest van een situatie waarbij die behandelrelatie geen rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen tussen de verdachte en de aangeefster in die zin dat sprake is geweest van vrijwilligheid en enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook vast te komen dat de verdachte in de periode van 13 juli 2017 tot en met 27 juli 2017 de in de tenlastelegging genoemde ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , terwijl zij als patiënt aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. Het ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 13 juli 2017 tot en met
27 juli 2017te Rijswijk en Leidschendam en 's-Gravenhage, terwijl hij als huisarts werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door telkens meermalen
- zijn penis en vingers en tong in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en te houden en
- de vagina en borsten van die [slachtoffer] te likken en
- de vagina en borsten en dijen en de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] , te betasten en te zoenen en
- aan de tepels van die [slachtoffer] te zuigen en
- die [slachtoffer] te (tong)zoenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] wordt opgelegd voor de duur van 2 jaar en dat aan de verdachte een voorwaardelijk beroepsverbod voor de duur van twee jaren met een proeftijd van drie jaren wordt opgelegd, inhoudende een verbod op het uitoefenen van het beroep van huisarts.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging. Zij heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte vanaf meet af aan open is geweest en spijt heeft betuigd, dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en heeft laten zien al het nodige te willen doen om herhaling te voorkomen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij een geldboete te overwegen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met iemand die aan zijn zorg was toevertrouwd. In de hoedanigheid van huisarts heeft hij een seksuele relatie gehad met zijn patiënte [slachtoffer] , die enkel is geëindigd omdat deze door externe factoren aan het licht dreigde te komen. De verdachte heeft hiermee de morele standaarden en de bijzondere verantwoordelijkheid die hij als huisarts heeft, fors overschreden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich zo onprofessioneel heeft gedragen, misbruik heeft gemaakt van zijn positie als behandelaar en het vertrouwen dat patiënten in hem mogen stellen heeft beschadigd.
De verdachte heeft zelf weliswaar verklaard dat hij zijn fouten inziet en verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, maar tegelijkertijd heeft hij verklaard dat hij na de eerste omhelzing met [slachtoffer] het gevoel had dat er geen weg terug meer was. De rechtbank maakt hieruit op dat hij toen de seksuele relatie met [slachtoffer] heeft laten voortduren. De rechtbank kan die verklaring, zeker van een huisarts, niet plaatsen. Niet valt in te zien waarom de verdachte niet direct na de eerste omhelzing heeft ingezien dat hij in de fout was gegaan, en zijn praktijkgenoten/werkgever hiervan toen op de hoogte heeft gesteld en maatregelen heeft getroffen om een vervolg te voorkomen. De rechtbank vraagt zich af in hoeverre de verdachte daadwerkelijk inzicht heeft in de laakbaarheid van zijn handelingen en verschillende gradaties van grensoverschrijdend gedrag en hoe daar mee om te gaan.
De rechtbank neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij een seksuele relatie is aangegaan met een patiënte waarvan hij uit hoofde van zijn functie wist dat zij worstelde met psychische klachten en problemen ervoer in haar gezinssituatie. Hij heeft met zijn handelen enkel aan het bevredigen van zijn eigen seksuele behoeften gedacht en geen oog gehad voor de kwetsbaarheid van [slachtoffer] . Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op haar geestelijke en lichamelijke integriteit. Uit de tijdens de zitting voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat [slachtoffer] nog altijd veel last ondervindt van het bewezenverklaarde feit en dat de gevolgen enorm zijn geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 21 december 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 4 januari 2022 en een Pro Justitia psychologisch rapport van 3 december 2021. Zowel de reclassering als de deskundige van het NIFP komen tot de conclusie dat het recidiverisico laag is. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De verdachte is na onderhavig feit ontslagen als huisarts in de praktijk waar hij werkzaam was en tuchtrechtelijk veroordeeld. De verdachte heeft zich professioneel laten begeleiden door een psychiater en bij zijn behandeling is aandacht besteed aan het vergroten van zijn inzicht ten aanzien van het grensoverschrijdend gedrag. Hij heeft een plan van aanpak gemaakt en sinds twee jaar is hij weer werkzaam als huisarts, waarbij zijn werkgever op de hoogte is van onderhavig feit en waarbij duidelijke afspraken zijn gemaakt over het werken met patiënten. Daarnaast heeft de verdachte met twee collega artsen een gedeeld patiënten bestand. De verdachte heeft op persoonlijk vlak verklaard dat het feit veel effect heeft gehad op hem.
De rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke straf echter niet (meer) aan de orde. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die de tuchtrechtelijke afwikkeling van deze kwestie reeds voor de verdachte hebben gehad en de straffen die doorgaans bij dit soort feiten worden opgelegd. Ook overweegt de rechtbank dat, hoewel de redelijke termijn niet is overschreden, sprake is van een ongewenst lange duur van de zaak. Zij zal hier bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank ziet wel aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank acht alles afwegende een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank begrijpt dat er geen contact meer is geweest tussen de verdachte en [slachtoffer] na een laatste gesprek onder begeleiding van Arts en Zorg in 2017. De verdachte heeft ook niet geprobeerd om contact met haar op te nemen en heeft ook ter terechtzitting verklaard dit in de toekomst niet te zullen doen. Gelet hierop en de lange tijd die inmiddels is verstreken, ziet de rechtbank geen noodzaak om het gevorderde contactverbod op te leggen.
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft op 19 november 2019 reeds aan de verdachte de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van twaalf maanden opgelegd. De verdachte is, na afloop van deze schorsing, sinds twee jaar weer werkzaam als huisarts. Mede gezien die omstandigheid, acht de rechtbank het niet opportuun om wederom een voorwaardelijk beroepsverbod aan de verdachte op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet geen grond voor toewijzing van de volledige vordering bij gebreke van een voldoende feitelijke onderbouwing dat het geestelijk letsel dat de benadeelde partij stelt te hebben geleden het gevolg is geweest van dit feit. De overgelegde verklaring van de behandelaar acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Vaststaat bovendien dat de benadeelde partij al voor juli 2017 belast was met psychische problematiek. Dat blijkt uit het dossier en uit de toelichting die bij de onderbouwing van de vordering is gegeven. In zowel de periode vóór als in de periode na het bewezenverklaarde feit was dus sprake van een belaste psychische gezondheidssituatie, als gevolg van andere oorzaken dan het bewezenverklaarde feit. De geleden schade als gevolg van deze psychische problematiek valt dan ook niet geheel aan verdachte toe te rekenen. Dat de problematiek van de benadeelde partij door toedoen van verdachte is verergerd, blijkt uit haar verklaring en acht de rechtbank aannemelijk.
De rechtbank maakt, gelet op bovenstaande, gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en stelt de geleden immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,00. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2017, zijnde de laatste dag van de pleegperiode.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, in totaal een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit brengt met zich dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte wordt voor het bewezen verklaarde strafbare feit veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over vanaf 27 juli 2017, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer] .
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt voorts dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van [benadeelde partij]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot aan de datum van de uitspraak begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeven van de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017276447, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 217).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 16 april 2019, p. 22.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 16 april 2019, p. 22-28 en proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] , p. 30.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 25 en proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 30.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 31.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 25.
7.Een geschrift, inhoudende een tijdlijn, p. 190.
8.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2022.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 119.