ECLI:NL:RBDHA:2022:5603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
22-3114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om tijdelijke omgevingsvergunning voor sanitaire voorzieningen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda, dat op 29 april 2022 een omgevingsvergunning had verleend voor het tijdelijk plaatsen van sanitaire voorzieningen aan de [adres] in [plaats]. Deze voorzieningen zijn bedoeld voor waterrecreatie en zijn gepland tot en met 15 oktober 2022. Verzoeker en andere omwonenden vreesden overlast van deze voorzieningen en stelden dat er geen spoedeisend belang was voor de plaatsing ervan.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de omgevingsvergunning reeds in werking is getreden en dat de vergunninghouder de werkzaamheden op eigen risico kan uitvoeren. De rechter concludeert dat verzoeker geen spoedeisend belang kan ontlenen aan het voorkomen van de plaatsing, aangezien de sanitaire voorzieningen al zijn geplaatst. Verzoeker heeft zijn vrees voor overlast toegelicht, maar de voorzieningenrechter acht deze vrees niet voldoende onderbouwd. Het college heeft toegezegd dat er dagelijks toezicht zal zijn op de voorzieningen en dat deze alleen toegankelijk zijn voor waterrecreanten.

Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er geen sprake is van een spoedeisende situatie die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek wordt afgewezen, maar de voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen als de gevreesde overlast zich daadwerkelijk voordoet. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3114

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda (het college)

(gemachtigde: E. van der Stek, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college van 29 april 2022 (het bestreden besluit). Met dit besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk (tot en met 15 oktober 2022) plaatsen van sanitaire voorzieningen op de locatie tegenover [adres] [huisnummers] in [plaats] .
Verzoeker en verschillende andere omwonenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan is deelgenomen door verzoeker en zijn echtgenote, de gemachtigde van het college en
[A] , eveneens namens het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Het aangevraagde bouwplan voorzag in het plaatsen van een tijdelijke sanitaire voorziening van 6 meter bij 3 meter, met twee douches, twee toiletten en twee wasbakken aan het [adres] te [plaats] , ter hoogte van de [straat] . Deze sanitaire voorziening is bedoeld voor de waterrecreatie tijdens het vaarseizoen.
1.1
Met de aanvankelijk aangevraagde locatie naast Vrouwevestesteeg 2 kon de gemeente niet instemmen. Daarom is de voorgestelde locatie aangepast en gewijzigd in een locatie ter hoogte van [adres] [huisnummers] , in hetzelfde plantsoen. Deze locatie ligt schuin tegenover de woning van verzoeker, op een afstand van ongeveer 9 meter.
1.2
Met het bestreden besluit heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “planologisch strijdig gebruik” en “bouwen”. . Hieraan zijn de voorwaarden verbonden dat:
- De twee voorzieningen geschakeld worden geplaatst;
- Beide ingangen van de voorzieningen aan de parkzijde worden gesitueerd;
- De voorzieningen geen nadelige hinder aan de aanwezige parkeerplaatsen veroorzaken;
- De voorzieningen in het groen worden ingepast, conform het voorstel met hedera van ca.1,80 meter hoog;
- De sanitaire voorzieningen niet de wortels van de monumentale bomen in de omgeving aantasten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verleende omgevingsvergunning in werking is getreden en dat vergunninghouder hiervan gebruik kan maken, ook al is daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De vergunninghouder kan de vergunde werkzaamheden in dit stadium op eigen risico uitvoeren. Dat wil zeggen dat als de omgevingsvergunning bij wijze van voorlopige voorziening wordt geschorst of als de omgevingsvergunning in de bezwaarfase wordt herroepen, de uitgevoerde werkzaamheden weer ongedaan gemaakt moeten worden. Een voorlopige voorziening kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend worden getroffen als onverwijlde spoed dit, gelet op de betrokken belangen, vereist. Hieronder zal worden beoordeeld of die situatie zich voordoet.
3. De voorzieningenrechter is uit de op de zaak betrekking hebbende stukken en hetgeen ter zitting is besproken gebleken dat de sanitaire voorzieningen reeds zijn geplaatst. Het voorkomen van deze plaatsing is dus niet langer mogelijk. Dit betekent dat verzoeker hieraan geen spoedeisend belang kan ontlenen.
4. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij overlast vreest van de sanitaire voorzieningen vanwege het te verwachten oneigenlijke gebruik daarvan. Ter toelichting heeft hij verwezen naar de gang van zaken rond de sanitaire voorzieningen in een nabijgelegen restaurant, die voorheen ten behoeve van de pleziervaart werden gebruikt.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door verzoeker aangedragen omstandigheden niet toereikend om aan te nemen dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Daarbij is van belang dat verzoeker zijn vrees voor overlast vanwege de sanitaire voorzieningen weliswaar heeft toegelicht, maar dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze overlast zich daadwerkelijk zal voordoen. De voorzieningenrechter weegt in dit verband mee dat ter zitting namens het college is toegezegd dat er dagelijks toezicht zal worden gehouden op de sanitaire voorzieningen en dat de toiletten in het hoogseizoen iedere dag worden schoongemaakt. Daarnaast is ter zitting namens het college verklaard dat de sanitaire voorzieningen slechts bedoeld en beschikbaar zijn voor waterrecreanten, die bij de havenmeester een code voor een sleutelkastje kunnen verkrijgen waarmee toegang tot de voorzieningen wordt verschaft. De voorzieningenrechter acht daarom voorshands aannemelijk dat het gebruik van de sanitaire voorzieningen beperkt zal blijven tot deze recreanten.
Verder is van belang dat ter zitting namens het college de verwachting is uitgesproken dat het besluit op bezwaar binnen afzienbare tijd zal worden genomen, zodat nog binnen de looptijd van de omgevingsvergunning een heroverweging van deze vergunning door het college zal plaatsvinden.
Tot slot heeft het plaatsen van de sanitaire voorzieningen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gelet ook op de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, geen onomkeerbare gevolgen voor het plantsoen waarin zij worden geplaatst.
8. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van een dermate spoedeisende situatie dat het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk is. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
9. Volledigheidshalve wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoeker desgewenst een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan indienen als de door hem gevreesde overlast zich daadwerkelijk voordoet. De voorzieningenrechter zal dan opnieuw beoordelen of sprake is van een spoedeisende situatie die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.