ECLI:NL:RBDHA:2022:5586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/2945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 juni 2022, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ongegrond verklaard. Eiseres, geboren in Nederland en van Afghaanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, afhankelijk van de verblijfsvergunning van haar vader. De aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de eis van vijf jaar onafgebroken verblijf in Nederland met een geldige verblijfsvergunning. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had ook de geldigheidsduur van de bestaande verblijfsvergunning verlengd, maar het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 15 april 2021.

Tijdens de zitting op 9 maart 2022 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eiseres had aangevoerd dat de naturalisatie van haar gezinsleden een onwenselijke situatie voor haar zou creëren, maar de rechtbank oordeelde dat naturalisatie en de gevolgen daarvan voor eiseres toekomstig en onzeker waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag alsnog in te willigen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
Wettelijk vertegenwoordigd door
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 8 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, dan wel een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen. Ook heeft verweerder de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres verlengd van 3 december 2020 tot 3 december 2025.
In het besluit van 15 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is op [geboortedatum eiseres] in Nederland geboren en heeft de Afghaanse nationaliteit. Bij besluit van 10 februari 2020 is haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd toegekend, onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’ (haar vader). De verblijfsvergunning van eiseres is afhankelijk van de verblijfsvergunning van haar vader en heeft een geldigheidsduur van 4 januari 2020 tot 3 december 2020. Namens haar is op 18 augustus 2020 een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd aangevraagd.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond, op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. Daarnaast hebben haar ouders geen inkomensbewijsstukken overgelegd waardoor zij niet hebben kunnen aantonen dat zij voldoen aan het middelenvereiste. Ook is volgens verweerder niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor er geen aanleiding bestaat om het verzoek tot afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd alsnog in te willigen. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
Beroepsgronden
3.1.
Eiseres erkent dat zij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Zij voert als beroepsgrond aan dat verweerder echter onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb die tot afwijking van het beleid nopen. De gezinsleden van eiseres hebben een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en spoedig voor onbepaalde tijd. Zij komen derhalve spoedig in aanmerking voor naturalisatie, behalve eiseres. Dit levert volgens haar een onwenselijke situatie op. Wanneer het hele gezin na naturalisatie gaat reizen kunnen er voor eiseres ook problemen ontstaan bij de paspoortcontrole. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat naturalisatie en reizen naar het buitenland onzekere toekomstig gebeurtenissen betreffen.
3.2.
Eiseres voert als beroepsgrond tevens aan dat haar ouders ten onrechte niet zijn gehoord omtrent het bezwaarschrift.
Wettelijk kader
4 Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage van deze uitspraak.
Beoordeling van de beroepsgronden
5.1.
Niet betwist is dat er geen sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland gedurende vijf onafgebroken jaren direct voorafgaand aan de aanvraag en dat de ouders van eiseres niet aan het middelenvereiste voldoen. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleidsregels af te wijken, faalt. Eiseres heeft immers niet geconcretiseerd welke beleidsregels volgens haar van toepassing zijn en op welke manier de toepassing van die regels onevenredige gevolgen voor haar zouden hebben. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het voor een naturalisatieprocedure niet noodzakelijk is dat eiseres in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Ook heeft verweerder tot de overweging kunnen komen dat de naturalisatie en de geschetste situatie bij reizen naar het buitenland een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft waarmee geen rekening gehouden kan worden. Geen van de overige gezinsleden is immers genaturaliseerd of heeft ondertussen een verzoek tot naturalisatie ingediend. Dit betekent dat ook de geschetste situatie bij reizen naar het buitenland een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft.
5.2.
Eiseres heeft als grond van beroep voorts aangevoerd dat verweerder niet heeft af kunnen zien van het horen van eiseres in bezwaar. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kleinen Hammans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Juridisch kader:
1. Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlenen of tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen.
2. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Vw is voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, vereist dat de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
3. Op grond van artikel 45a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een EU- verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan, onverminderd het eerste lid, de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor lang ingezeten slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 heeft gehad, met inachtneming van het derde lid.
5. Het beleid met betrekking tot de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is neergelegd in paragraaf B12/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).