ECLI:NL:RBDHA:2022:5559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/09/628842 / KG RK 22-522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wegens te late indiening en inhoudelijke afwijzing

Op 7 juni 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, bijgestaan door mrs. A. Cremer en P.H.J. Körver, tegen mr. C.W.D. Bom, de rechter in een kort geding. Het wrakingsverzoek was ingediend op 2 mei 2022, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend. De verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop tussen de mondelinge behandeling op 12 april 2022 en de indiening van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren zodra deze bekend zijn, en dat de procedure direct geschorst wordt na indiening van een wrakingsverzoek om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen.

Daarnaast overwoog de wrakingskamer dat het verzoek ook inhoudelijk niet toewijsbaar zou zijn geweest. De rechter had verklaard dat hij niet op de hoogte was van zijn rol in de bodemprocedures tussen partijen ten tijde van de behandeling van het kort geding. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de schijn van partijdigheid. Het feit dat de rechter procedurele beslissingen had genomen, kon niet als grond voor wraking dienen, aangezien dit geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalde dat de behandeling van het kort geding voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/26
zaak- /rekestnummer: C/09/628842 / KG RK 22-522
Beslissing van 7 juni 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mrs. A. Cremer en P.H.J. Körver, advocaten te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. Bom,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] , gevestigd te Den Haag, bijgestaan door mr. C.A. van der Steen, advocaat te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 mei 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 april 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 17 mei 2022;
- de brief van 19 mei 2022 van de belanghebbende.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn mrs. Körver en Cremer verschenen namens verzoeker. De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in het kort geding met nummer 9759641 RL EXPL 22-4875 tussen verzoeker en de belanghebbende.
2.2.
Dat kort geding is ter zitting van 12 april 2022 door de rechter behandeld. De rechter heeft op 13 april 2022 een verschoningsverzoek gedaan in twee bodemprocedures die bij deze rechtbank lopen tussen verzoeker en de belanghebbende, die eerder aan de rechter waren toegedeeld. Op 14 april 2022 heeft de verschoningskamer van deze rechtbank dat verschoningsverzoek toegewezen. Bij brief van 20 april 2022 heeft verzoeker een klacht ingediend bij de president van deze rechtbank. Bij brief van 25 april 2022 heeft verzoeker aan de rechter verzocht om zich (ook) in het kort geding te verschonen. De rechter heeft dat verzoek niet gehonoreerd, waarna verzoeker op 2 mei 2022 het wrakingsverzoek heeft ingediend.
2.3.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter was ten tijde van de zitting in kort geding op 12 april 2022 al bekend als behandelend rechter in de bodemprocedures tussen partijen. De rechter heeft zich in die procedures laten verschonen, maar hij had de zitting in het kort geding daarom niet mogen laten aanvangen en vóór het uitroepen van de zitting in het kort geding een verschoningsverzoek in die procedure moeten indienen. Verder heeft de rechter in het kort geding geweigerd om van het volledige procesdossier kennis te nemen, maar was hij desondanks van oordeel dat hij in de zaak tot een beslissing kon komen, terwijl de rechter geen enkele inhoudelijke vraag aan partijen heeft gesteld. Het door de wederpartij voeren van verweer was daarvoor kennelijk al voldoende. Dat brengt de schijn van vooringenomenheid mee.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de mondelinge behandeling van 12 april 2022 voor wat betreft de wijze waarop de rechter zich ter zitting heeft uitgelaten en (in ieder geval) op 14 april 2022 voor wat betreft het feit dat dezelfde rechter de bodemzaken toegewezen had gekregen. Voor het tijdsverloop sindsdien tot aan de datum van indiening van het wrakingsverzoek op 2 mei 2022 is door verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. Het willen afwachten van de reactie op een door verzoeker op 20 april 2022 bij de president van de rechtbank ingediende klacht en op een door verzoeker op 25 april 2022 bij de rechter ingediend schriftelijk verzoek om zich te verschonen in het kort geding, acht de wrakingskamer niet voldoende redengevend om meer dan twee weken te wachten met het doen van het wrakingsverzoek. Overigens heeft verzoeker ook geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat er acht dagen zijn verstreken na de zitting en zes dagen na de kennisname van de beslissing op het verschoningsverzoek alvorens hij enige actie heeft ondernomen, waarbij een klacht overigens ook van geheel andere aard is dan een wrakingsverzoek. In de klacht staat niets vermeld over enige (schijn van) partijdigheid. Het wrakingsverzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het wrakingsverzoek.
3.4.
De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat het wrakingsverzoek ook inhoudelijk niet toewijsbaar zou zijn geweest. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek verklaard dat hij ten tijde van de behandeling van het kort geding niet wist dat de bodemprocedures tussen partijen ook aan hem waren toegedeeld en dat hij zich, zodra hij hier achter kwam, heeft verschoond in die procedures. Een reden om aan te nemen dat deze verklaring onjuist is, is gesteld noch gebleken. Uitgaande van de juistheid van deze verklaring valt niet in te zien waarom de oorspronkelijke toewijzing van de bodemprocedures aan de rechter en zijn verschoning in die procedures zwaarwegende aanwijzingen opleveren om aan te nemen dat de rechter in het kort geding vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Verder vindt verzoeker de rechter vooringenomen omdat deze onjuiste (procedurele) beslissingen heeft genomen, namelijk om geen kennis te nemen van ingediende camerabeelden en door al ter zitting mee te delen dat de aan de vorderingen in kort geding ten grondslag liggende stelling van verzoeker door de wederpartij gemotiveerd is betwist en dat het gelet daarop (naar de wrakingskamer begrijpt: nog daargelaten of er op de camerabeelden (n)iets te zien is) niet verantwoord is om in kort geding een voorschot te nemen op een voor verzoeker gunstige uitkomst van de bodemprocedures. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de genomen beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van het onder 2.1 vermelde kort geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker p/a zijn advocaten;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M. Nijenhuis en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.