ECLI:NL:RBDHA:2022:5559
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wegens te late indiening en inhoudelijke afwijzing
Op 7 juni 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, bijgestaan door mrs. A. Cremer en P.H.J. Körver, tegen mr. C.W.D. Bom, de rechter in een kort geding. Het wrakingsverzoek was ingediend op 2 mei 2022, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend. De verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop tussen de mondelinge behandeling op 12 april 2022 en de indiening van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren zodra deze bekend zijn, en dat de procedure direct geschorst wordt na indiening van een wrakingsverzoek om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen.
Daarnaast overwoog de wrakingskamer dat het verzoek ook inhoudelijk niet toewijsbaar zou zijn geweest. De rechter had verklaard dat hij niet op de hoogte was van zijn rol in de bodemprocedures tussen partijen ten tijde van de behandeling van het kort geding. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de schijn van partijdigheid. Het feit dat de rechter procedurele beslissingen had genomen, kon niet als grond voor wraking dienen, aangezien dit geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalde dat de behandeling van het kort geding voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.