ECLI:NL:RBDHA:2022:5550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/09/599092 / HA ZA 20-875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en rekening en verantwoording tussen erfgenamen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van de verdeling van een nalatenschap, zijn de partijen [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2], kinderen van de overleden heer [vader] en mevrouw [moeder]. De rechtbank Den Haag heeft op 8 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen zijn medeerfgenamen. De vorderingen van [eiser] omvatten onder andere het opstellen van een boedelbeschrijving, het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde 1] en [gedaagde 2], en het geven van uitleg over de rekening-courantverhouding van erflaatster met de zeevisgroothandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard door de erfgenamen en dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de vereffening van de nalatenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet verplicht zijn om een boedelbeschrijving op te maken, aangezien de activa en passiva van de nalatenschap bekend zijn. Ook de vordering van [eiser] om rekening en verantwoording af te leggen is afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiertoe verplicht zijn. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de aandelen in de zeevisgroothandel, die door [eiser] als waardevol worden beschouwd, in de verdeling van de nalatenschap moeten worden betrokken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de verdeling van de aandelen en de resterende rekening-courantschuld van erflaatster.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599092 / HA ZA 20-875
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.R. van Leeuwen te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2020, met producties 1-8;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie, met producties 1-29;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte wijziging eis in reconventie;
  • de akte overlegging producties 30-38 van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
  • het tussenvonnis van 29 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte wijziging eis in reconventie;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 maart 2021.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of zij tot een regeling kunnen komen. Bij B-formulier van 19 april 2022 heeft mr. Stut laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
1.3.
Het proces-verbaal van mondelinge behandeling is buiten afwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden in het proces-verbaal per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Mr. Stut heeft in voormeld B-formulier een korte reactie gegeven op het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt met inachtneming van die reactie gelezen.
1.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] zijn de kinderen van de heer [vader] , overleden op 27 december 2002 (hierna: erflater) en mevrouw [moeder] , overleden op 12 september 2017 (hierna: erflaatster).
2.2.
Na het overlijden van erflater is op 24 januari 2003 een verklaring van erfrecht opgesteld waaruit blijkt dat erflater ten tijde van het overlijden in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was met erflaatster, dat uit dit huwelijk drie kinderen zijn geboren ( [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] ) en dat erflater is overleden zonder bij uiterste wil over zijn nalatenschap te hebben beschikt. Erflaatster en de drie kinderen waren zijn enige erfgenamen en waren ieder voor een gelijk deel gerechtigd tot de nalatenschap. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.3.
Na het overlijden van erflaatster is op 30 januari 2018 een verklaring van erfrecht opgesteld waaruit blijkt dat erflaatster ten tijde van het overlijden ongehuwd was en dat zij niet bij testament over haar nalatenschap heeft beschikt. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] zijn de enige erfgenamen en zijn ieder voor een gelijk deel gerechtigd tot de nalatenschap. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en zij zijn samen, ieder in de hoedanigheid van vereffenaar, gehouden de nalatenschap te vereffenen.
2.4.
Na het overlijden van erflater heeft er geen verdeling van de nalatenschap plaatsgevonden. Wel is in december 2003 aangifte gedaan van successierechten. Volgens deze aangifte bedroeg het zuivere saldo van de nalatenschap € 147.058 en bedroeg de bruto verkrijging per erfgenaam € 36.764 (fiscaal netto € 34.445).
2.5.
De woning aan de [adres 1] te [plaats] is na het overlijden van erflater niet verdeeld. Erflaatster is hier tot haar overlijden blijven wonen. Na haar overlijden is deze woning verkocht tegen een kooprijs van € 225.000. Hiermee is de hypotheekschuld van circa € 100.000 afgelost. De kinderen waren ieder voor een derde gerechtigd tot de netto verkoopopbrengst van € 122.359,23 en zij hebben ieder een bedrag van € 40.786,41 ontvangen.
2.6.
Ten tijde van het overlijden van erflater was er sprake van een rekening-courant-schuld aan [naam 1] B.V. (hierna: de zeevisgroothandel) van fl. 106.926. Ten tijde van het overlijden van erflaatster bedroeg deze schuld € 56.459.
2.7.
[eiser] heeft verschillende gerechtelijke procedures gevoerd tegen de zeevisgroothandel. Bij mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 18 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [eiser] tegen de zeevisgroothandel tot het verkrijgen van financiële informatie (op grond van artikel 843a Rv) afgewezen.
2.8.
Bij arrest van 14 september 2021 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 21 augustus 2019 waarin de vordering van [eiser] tegen de zeevisgroothandel tot betaling van achterstallig loon is afgewezen, vernietigd en is de vordering van [eiser] alsnog voor een deel toegewezen.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis – kort samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het opstellen van een boedelbeschrijving binnen veertien dagen na dit vonnis;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording voor het door het gevoerde beheer van de nalatenschap van erflaatster vanaf de datum van haar overlijden tot heden;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het geven van uitleg over de totstandkoming van de rekening-courantverhouding van erflaatster en de vennootschap en tot het afleggen van verantwoording over de waarde van de aandelen van de vennootschap ten tijde van het overlijden van erflaatster;
IV. een dwangsom te verbinden aan de hiervoor onder I tot en met III gevorderde veroordelingen van € 1.000 per dag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven hieraan te voldoen;
V. de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen;
VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen – samengevat en na wijziging van eis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen op de door hen aangegeven wijze en [eiser] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de nalatenschap op die wijze zal worden verdeeld;
II. vast te stellen dat de resterende rekening-courantschuld ten name van (de erven) van erflaatster voor rekening en risico komt van [eiser] , onder vrijwaring van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
III. partijen te bevelen ten overstaan van een notaris met elkaar over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van erflaatster op de wijze zoals onder I gevorderd;
IV. een onzijdig persoon te benoemen voor het geval een van de erfgenamen niet meewerkt aan de verdeling;
V. te bepalen dat de kosten van de notaris ten laste van de nalatenschap zullen komen en dat de kosten van een onzijdig persoon uitsluitend voor rekening zullen komen van degene namens wie de onzijdige persoon zal optreden;
VI. voorwaardelijk, voor zover de rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehouden zijn om rekening en verantwoording af te leggen, [eiser] te verplichten zijn medewerking te verlenen aan het opvragen van benodigde bescheiden bij derden op straffe van een dwangsom, althans machtiging van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om namens [eiser] de benodigde bescheiden bij derden op te vragen,
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van belang is dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] de nalatenschap van hun moeder beneficiair hebben aanvaard. Vanwege de beneficiaire aanvaarding dient de nalatenschap van erflaatster overeenkomstig de wettelijke voorschriften van afdeling 3, titel 6 Boek 4 BW (‘vereffening van de nalatenschap’) te worden afgewikkeld. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] zijn, als de drie erfgenamen, gezamenlijk belast met het beheer over en de vereffening van de nalatenschap.
4.2.
Een vereffenaar heeft tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen (artikel 4:211 lid 1 BW). In geval van beneficiaire aanvaarding zijn de erfgenamen zelf vereffenaar, behalve wanneer de rechtbank een vereffenaar benoemt. Dit laatste is hier niet gebeurd. Het gaat dus om de zogeheten ‘lichte vereffening’. De kern van een lichte vereffening betreft het opmaken van de boedelbeschrijving (artikel 4:211 lid 3 BW), het per brief oproepen van de bekende schuldeisers tot indiening van hun vorderingen (artikel 4:214 lid 1 en lid 2 BW), het te gelde maken van goederen van de nalatenschap voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is (artikel 4:215 lid 1 BW) en het voldoen van de vorderingen (artikel 4:220 BW). Wanneer blijkt dat de schulden groter zijn dan de baten, dient de vereffenaar de kantonrechter hiervan ten spoedigste op de hoogte te brengen zodat de kantonrechter eventueel een vereffenaar kan benoemen (artikel 4:199 lid 2 BW). Daarvan lijkt in deze zaak geen sprake.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] ieder voor 1/3e deel gerechtigd zijn tot de nalatenschap van hun moeder. Het lukt hen echter niet om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de nalatenschap. In de kern komt het geschil tussen partijen erop neer dat [eiser] meent dat hij over onvoldoende informatie beschikt om zich een beeld te vormen van de samenstelling en de omvang van de nalatenschap van zijn moeder.
4.4.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de eerste vier vorderingen in conventie en de voorwaardelijke reconventionele vordering te behandelen en vervolgens gezamenlijk de overige vorderingen in conventie en in reconventie.
Opmaken boedelbeschrijving
4.5.
[eiser] stelt dat er nog altijd geen boedelbeschrijving is opgemaakt. Hij wil dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om dit binnen veertien dagen alsnog te doen.
4.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij jegens [eiser] gehouden zijn tot het opmaken van een boedelbeschrijving. Dit is immers een taak die rust op [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] samen. Verder hebben zij erop gewezen dat de bestanddelen van de nalatenschap van erflaatster bekend zijn en dat dit overzicht – dat ook bij [eiser] bekend is – op zichzelf al een boedelbeschrijving vormt.
4.7.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestaat de nalatenschap van erflaatster uit de volgende activa en passiva:
Activa
  • een aandeel van 62,5 % in de woning aan de [adres 1] te [plaats] ;
  • saldi van banktegoeden bij twee rekeningen bij de ING Bank:
 [rekeningnummer 1]
 [rekeningnummer 2]
  • 30 AB-aandelen van de zeevisgroothandel;
  • inboedel.
Passiva
  • een hypotheekschuld bij Quion;
  • een RC-schuld bij de zeevisgroothandel;
  • uitvaartkosten;
  • nagekomen lasten.
4.8.
Ter zitting is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over andere panden die mogelijk tot de nalatenschap van erflaatster behoren. Dit is ook de reden dat [eiser] de aangifte erfbelasting niet wilde ondertekenen. In dit verband is het van belang dat partijen het erover eens zijn dat dat [adres 1] de bovenwoning was waar erflaatster tot haar overlijden heeft gewoond en dat zich onder dit pand een bedrijfspand bevond met nummer 76.
4.9.
Uit de overgelegde kadastrale gegevens blijkt echter dat [adres 1] wordt aangeduid als bedrijfspand en dat de zeevisgroothandel hiervan de eigenaar is. Bij de omschrijving van [adres 2] wordt juist de aanduiding “WONEN (APPARTEMENT)” vermeld en worden de ouders van partijen als gerechtigden vermeld. Ter zitting heeft de rechtbank dit aan partijen voorgelegd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben vervolgens te kennen gegeven dat er waarschijnlijk een fout in het kadaster is geslopen bij de kadastrale splitsing van beide panden. [gedaagde 1] heeft in dit verband toegelicht dat het doel van de kadastrale splitsing was om de woning van de ouders buiten de vennootschap te plaatsen.
4.10.
Gezien de toelichting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en de erkenning van [eiser] dat [adres 1] de bovenwoning van hun ouders betrof, acht de rechtbank het aannemelijk dat in het kadaster een verwisseling van de panden heeft plaatsgevonden en dat alleen de woning op nummer 74 tot de nalatenschap behoort. Hiermee staat vast welke vermogensbestanddelen tot de nalatenschap van erflaatster behoren en kan de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgestelde lijst van activa en passiva worden gezien als onderhandse boedelbeschrijving. Dat [eiser] nog diverse vragen heeft over de waarde van deze vermogensbestanddelen kan vervolgens in het kader van de verdeling hiervan aan de orde komen. Nog daargelaten dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] samen gehouden zijn om een boedelbeschrijving op te maken heeft [eiser] , gezien het voorgaande ook geen belang meer bij het opmaken van een boedelbeschrijving. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Rekening en verantwoording
4.11.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] rekening en verantwoording aan hem moeten afleggen over het door hen gevoerde beheer van de nalatenschap van hun moeder vanaf haar overlijdensdatum tot heden. [eiser] stelt dat hij veel vragen heeft over de nalatenschap waarop hij nog geen antwoord heeft gekregen.
4.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij rekening en verantwoording moeten afleggen aan [eiser] . Door de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap zijn partijen immers samen vereffenaar. Daarbij menen zij met de door hen overgelegde informatie in de processtukken en de ter zitting gegeven toelichting voldoende rekening en verantwoording aan [eiser] te hebben afgelegd. Hierbij achten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het van belang dat er sprake is van een familierelatie tussen partijen, zodat aan de wijze van het afleggen van rekening en verantwoording geen hoge eisen kunnen worden gesteld.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het licht van deze betwisting nader had moeten toelichten waarom [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens hem gehouden zijn rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer. Dit heeft hij onvoldoende gedaan. Daar komt bij dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een volmacht aan [eiser] hebben verstrekt waarmee hij zelf informatie kan inwinnen bij de ING Bank, Quion en de belastingdienst. Hij kan daarmee op de hoogte zijn van alle in- en uitgaande bedragen vanaf de datum van het overlijden van zijn moeder. Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording worden afgewezen.
Uitleg over rekening-courant schuld en waarde aandelen zeevisgroothandel
4.14.
[eiser] vraagt zich verder af of de RC-schuld bij de zeevisgroothandel tot de nalatenschap van erflaatster behoort. Hij stelt dat zijn moeder zeer spaarzaam leefde en dat er dus geen noodzaak bestond tot het aangaan van een lening bij de zeevisgroothandel. Verder is het volgens hem onduidelijk hoe zijn moeder de door haar in 2005 aangegane hypothecaire lening van een ton heeft aangewend. Hij stelt dat hij destijds van [gedaagde 1] heeft vernomen dat deze lening door zijn moeder zou zijn aangegaan om een schuld van de zeevisgroothandel bij de Deutsche Bank in te lossen en dat zijn moeder hiermee een lening zou hebben verstrekt aan de zeevisgroothandel.
4.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten primair dat zij gehouden zijn om uitleg te geven over de totstandkoming van de rekening-courantverhouding van erflaatster en de zeevisgroothandel. Erflaatster was immers tot haar overlijden volledig compos mentis en voerde zelf het beheer over haar financiële zaken.
4.16.
[gedaagde 1] heeft verder ter zitting toegelicht dat erflater bij zijn overlijden in 2002 een rekening-courantschuld had bij de zeevisgroothandel van fl. 106.926 en dat deze schuld nadien verder is opgelopen. In 2005 is erflaatster een hypothecaire lening aangegaan van circa € 100.000 waarmee deze schuld voor een groot deel is afgelost. Maar ook nadien is de schuld verder opgelopen. [gedaagde 1] heeft toegelicht dat erflaatster leefde van een AOW-uitkering en zorgtoeslag en dat zij deze gelden besteedde aan de boodschappen en haar levensonderhoud. De overige vaste lasten van erflaatster, waaronder autokosten, energiekosten, hypotheekrente, verzekeringen en gemeentelijke belastingen werden door de zeevisgroothandel betaald. [eiser] heeft hierop kunnen reageren.
4.17.
Tot slot wil [eiser] weten waarom de aandelen in de zeevisgroothandel zijn gewaardeerd op nihil. Hij vraagt zich af hoe het zit met de schulden van de zeevisgroothandel.
4.18.
Hoewel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij gehouden zijn om aan [eiser] rekening en verantwoording af te leggen over de waarde van de aandelen van de zeevisgroothandel, heeft [gedaagde 1] ter zitting de financiële situatie van de zeevisgroothandel toegelicht. Volgens [gedaagde 1] is de zeevisgroothandel in problemen gekomen door zakelijke omstandigheden. De winstmarges op zeevis werden lager en de zeevisgroothandel kreeg te maken met dubieuze debiteuren. Door het faillissement van enkele klanten verloor de zeevisgroothandel veel geld. Er waren forse schulden bij de Deutsche Bank, visgroothandel Van Wijk en toeleverancier Den Heijer. De financieel adviseur van de zeevisgroothandel, de heer [naam 2], heeft in aanvulling daarop nog toegelicht dat de zeevisgroothandel technisch failliet was en per jaar circa € 60.000 verlies draaide. Om een faillissement te voorkomen is hij in gesprek gegaan met de grootste schuldeiser van de zeevisgroothandel, te weten Van Wijk. Vervolgens is afgesproken dat Van Wijk de zeevisgroothandel zou overnemen en dat [gedaagde 1] in loondienst zou gaan bij Van Wijk. De activa van de zeevisgroothandel en de persoonlijke RC-schuld van [gedaagde 1] zijn ondergebracht bij Van Wijk. [gedaagde 2] heeft zijn persoonlijke RC-schuld afgelost. De zeevisgroothandel heeft op dit moment alleen nog een vordering op [eiser] . Zodra [eiser] zijn schuld heeft afgelost, vertegenwoordigt de zeevisgroothandel geen waarde meer. [naam 2] heeft te kennen gegeven dat hij bereid is om met [eiser] in gesprek te gaan over de financiële situatie van de zeevisgroothandel.
4.19.
Nog daargelaten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap niet jegens [eiser] zijn gehouden om uitleg te geven over het ontstaan van de RC-schuld van erflaatster en over de waarde van de aandelen in de nalatenschap, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (inmiddels) een voldoende toelichting hebben gegeven op de vragen van [eiser] . Dat deze toelichting het wantrouwen bij [eiser] mogelijk niet volledig heeft weggenomen, maakt niet dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot meer uitleg gehouden zijn dan de uitleg die zij hebben gegeven. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de stukken en de verklaring van [naam 2] volgt dat [eiser] (digitaal) inzage heeft gehad in financiële informatie over de zeevisgroothandel en voor de rechtbank niet duidelijk is geworden waarom deze informatie volgens [eiser] niet toereikend zou zijn. De vordering zal daarom worden afgewezen. De rechtbank raadt [eiser] aan om, desgewenst met een eigen financieel deskundige, met [naam 2] in gesprek te gaan om resterende vragen te stellen om zijn twijfels weg te nemen.
Dwangsom
4.20.
Nu de conventionele vorderingen onder I, II en III worden afgewezen, zal ook de vordering onder IV om aan de gevorderde veroordelingen een dwangsom te verbinden worden afgewezen.
Voorwaardelijke reconventionele vordering
4.21.
Nu de conventionele vorderingen onder I, II, III en IV worden afgewezen, behoeft de voorwaardelijke reconventionele vordering onder VI geen bespreking meer.
De verdeling van de nalatenschap
4.22.
Zowel [eiser] als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen dat de verdeling van de nalatenschap van erflaatster wordt vastgesteld. De rechtbank zal hierna per vermogensbestanddeel beslissen op welke wijze deze zal moeten worden verdeeld.
De woning ( [adres 1] ) en de hierop gevestigde hypotheek
4.23.
Vaststaat dat de woning inmiddels is verkocht en dat de op de woning gevestigde hypothecaire geldlening met de verkoopopbrengst is afgelost. De netto verkoopopbrengst bedroeg € 122.359,23. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] hebben ieder een derde deel hiervan, te weten een bedrag van € 40.786,41, in privé ontvangen. Hiermee is de woning verdeeld en behoeft de rechtbank hierover geen beslissing meer te nemen.
Het banksaldo
4.24.
Erflaatster had twee bankrekeningen die op de datum van haar overlijden een positief saldo van in totaal € 3.160,-- hadden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onvoldoende weersproken gesteld dat dit saldo is gebruikt om de uitvaartkosten te betalen en dat de rekeningen daarna zijn opgeheven. Hiermee behoeft de rechtbank evenmin te beslissen over de verdeling van het banksaldo.
De inboedel
4.25.
[eiser] stelt dat hij ten tijde van de verdeling van de inboedel van erflaatster in het ziekenhuis lag en dat hij niet weet wat daarmee is gebeurd. Hij stelt dat hij hierover nooit is geïnformeerd en dat hij geen spullen heeft ontvangen.
4.26.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vertellen een ander verhaal. Zij stellen dat de inboedel gedateerd was en nauwelijks waarde vertegenwoordigde. [gedaagde 2] heeft de inboedel in de garage gesorteerd en [eiser] is in de gelegenheid geweest om spullen op te halen. De koper van de woning heeft [eiser] ook nog benaderd om spullen op te halen. Toen daar geen reactie op volgde, zijn de spullen weggedaan.
4.27.
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen wie van partijen het bij het juiste eind heeft, is niet gebleken dat erflaatster inboedelgoederen bezat die veel waard waren. De rechtbank beschouwt de inboedel dan ook als verdeeld. Er bestaat geen aanleiding om hiervoor aan een van partijen een vergoeding uit onderbedeling toe te kennen.
De aandelen van de zeevisgroothandel
4.28.
De aandelen zijn tot op heden niet verdeeld. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de zeevisgroothandel verlieslijdend en vertegenwoordigen de aandelen nauwelijks enige waarde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wensen toedeling aan hen van het onverdeelde aandeel van [eiser] in de aandelen, zonder hiervoor een vergoeding aan [eiser] verschuldigd te zijn. [eiser] betwist dat de aandelen nauwelijks waarde hebben.
4.29.
De rechtbank stelt vast dat de aandelen niet zijn gewaardeerd. [naam 2] heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, ter zitting te kennen gegeven dat het eigen vermogen van de zeevisgroothandel uitsluitend nog bestaat uit de rekening-courantvordering op [eiser] , inclusief zijn aandeel in de rekening-courantvordering op erflaatster die (boekhoudkundig) is bijgeboekt op de persoonlijke grootboekkaart van [eiser] . Alle overige activa en passiva van de zeevisgroothandel zijn overgeheveld naar Van Wijk. Volgens [naam 2] vertegenwoordigt de zeevisgroothandel geen waarde meer zodra [eiser] zijn schuld heeft afgelost. [eiser] heeft hierop te kennen gegeven dat hij nog steeds twijfelt over de waarde van de aandelen. Hij heeft echter ook niet aangegeven welke waarde dan volgens hem aan de aandelen moet worden toegekend.
4.30.
Omdat [eiser] wél en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] géén waarde toekennen aan de aandelen heeft de rechtbank het voornemen om de aandelen zonder nadere verrekening aan [eiser] toe te delen.
4.31.
Omdat deze beslissing ook consequenties heeft voor de verdere afwikkeling van de financiële kwesties rondom de zeevisgroothandel, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over deze voorgenomen beslissing. Hierbij dienen beide partijen zich gemotiveerd uit te laten over de consequenties van deze beslissing en zo nodig over de (eventuele) waarde van de aandelen. Omdat [eiser] zich niet eerder heeft uitgelaten over de waarde van de aandelen, zal hij een eventuele nadere visie over de waarde van de aandelen moeten onderbouwen met nadere schriftelijke stukken. Partijen dienen zich hierbij te realiseren dat, indien de rechtbank na de reacties van partijen een nader onderzoek door een deskundige naar de waarde van de aandelen toch noodzakelijk acht, een dergelijk onderzoek aanzienlijke kosten met zich kan brengen.
4.32.
De beslissing over de toedeling van de aandelen zal in afwachting van de reacties van partijen worden aangehouden. Het staat partijen vanzelfsprekend vrij om te trachten in de tussentijd alsnog overeenstemming over die toedeling te bereiken.
De RC-schuld van erflaatster
4.33.
Volgens [eiser] bestaat er veel onduidelijkheid over hoe de RC-schuld van erflaatster is opgebouwd. Daarnaast vraagt hij zich af hoe zijn moeder in 2005 de hypothecaire lening van een ton heeft aangewend. Hij stelt dat zijn moeder hiermee een lening aan de zeevisgroothandel heeft verstrekt ter delging van een schuld bij de Deutsche Bank.
4.34.
Zoals is hierboven reeds vermeld hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemotiveerd toegelicht hoe de RC-schuld van erflaatster is ontstaan. Zij hebben tevens gemotiveerd betwist dat hun moeder een lening aan de zeevisgroothandel zou hebben verstrekt. Nu [eiser] zijn stelling op dit punt in het licht hiervan niet nader heeft toegelicht en onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
4.35.
Naar aanleiding van de verklaringen van partijen neemt de rechtbank aan dat erflaatster tot aan haar overlijden zelfstandig het beheer over haar vermogen voerde, waarbij [gedaagde 1] haar behulpzaam was door diverse van haar vaste lasten door de zeevisgroothandel te laten voldoen. [eiser] heeft niet gesteld dat [gedaagde 1] hierbij onrechtmatig heeft gehandeld en evenmin is gebleken dat erflaatster bezwaar had tegen de wijze waarop met haar financiële zaken is omgegaan. Onder deze omstandigheid bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording over de opbouw van de RC-schuld voor het overlijden van erflaatster en bestaat er geen reden om de RC-schuld niet volledig tot de nalatenschap van erflaatster te rekenen. De RC-schuld dient dan ook in de huidige omvang in de verdeling van de nalatenschap te worden betrokken.
4.36.
Vaststaat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun aandeel (ieder 1/3e deel) in de RC-schuld van erflaatster reeds hebben afgelost met hun aandeel in de opbrengst van de woning aan de [adres 1] . Hoewel schulden niet kunnen worden verdeeld, zal de rechtbank bepalen dat het nog resterende gedeelte van de RC-schuld van erflaatster (te weten 1/3e deel hiervan (€ 19.920,71) vermeerderd met de rente hierover) voor rekening van [eiser] dient te komen. De reconventionele vordering onder II zal dus kunnen worden toegewezen.
Uitvaartkosten
4.37.
Ter zitting is gebleken dat de kwestie rondom de uitvaartkosten is opgelost. [gedaagde 2] heeft de resterende kosten voorgeschoten en [gedaagde 1] en [eiser] hebben ieder hun aandeel hierin aan [gedaagde 2] betaald. Hierover hoeft de rechtbank dus geen beslissing meer te nemen.
Nagekomen lasten
4.38.
Onweersproken is gesteld dat hiermee de kosten van de notaris worden bedoeld en dat deze zijn verrekend bij de overdracht van de woning aan de [adres 1] . Ook hierover hoeft de rechtbank dus geen beslissing meer te nemen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.39.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden omdat er nu nog geen eindvonnis kan worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
13 juli 2022voor het nemen van een akte na tussenvonnis door beide partijen zoals hiervoor is aangeduid onder 4.31;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1366