ECLI:NL:RBDHA:2022:5504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
NL21.18163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinese nationaliteit op basis van ongeloofwaardige verklaringen over mishandeling en erfenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Guinese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 14 april 2022, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op basis van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over de oorzaak van zijn problemen in Guinee, die hij toeschrijft aan de verdeling van de erfenis van zijn overleden vader. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de eiser mishandeling en verwaarlozing heeft ervaren, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze problemen voortvloeien uit de erfenis. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat hij geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Guinee. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18163

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

ProcesverloopBij besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.M. Spruit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met twee weken verlengd.

Overwegingen

Inleiding.
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Guinese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 1 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eisers vader was (religieus) gehuwd met eisers moeder en met een andere vrouw. Na het overlijden van eisers vader in 2009 is eiser bij deze andere vrouw (zijn stiefmoeder) en haar kinderen in huis blijven wonen. Hij is toen verwaarloosd door zijn stiefmoeder en haar kinderen, mishandeld door zijn halfbroer Malal en verkracht door een broer van zijn stiefmoeder (oom [naam2]). De verdeling van de erfenis van zijn vader is de reden van deze verwaarlozing en mishandeling. Eisers stiefmoeder en haar kinderen willen niet dat eiser meedeelt in deze erfenis. Eiser is op tienjarige leeftijd uit Guinee vertrokken. Hij vreest bij terugkeer naar Guinee te worden vermoord door zijn stiefmoeder en haar kinderen, omdat zij zijn erfdeel van de nalatenschap van zijn vader niet accepteren.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder volgt eiser in de door hem gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder gaat er echter van uit dat eiser niet op 4 april 2000, maar op 4 april 1996 is geboren. Dat eiser is verwaarloosd, mishandeld en verkracht, vindt verweerder geloofwaardig. Verweerder gelooft niet dat hij deze problemen heeft ondervonden vanwege de erfenis van zijn vader, omdat hij hierover vage verklaringen heeft afgelegd. Eiser kan op grond van de geloofwaardig bevonden omstandigheden niet worden aangemerkt als vluchteling. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege die omstandigheden bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
De beroepsgronden.
4. Eiser betwist dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over de oorzaak van de problemen met zijn stiefmoeder en haar kinderen. Hij stelt dat hij wel degelijk geloofwaardig en gedetailleerd heeft verklaard over de erfenis van zijn vader. Verweerder houdt er onvoldoende rekening mee dat eiser pas tien jaar oud was toen hij deze problemen ondervond. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep [naam3] en moet worden aangemerkt als vluchteling. Ook meent hij bij uitzetting een reëel risico te lopen op ernstige schade. Ten slotte stelt eiser dat verweerder hem ambtshalve een vergunning had moeten verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM.
De beoordeling.
5. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De geboortedatum en de problemen vanwege de verdeling van de erfenis.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de geboortedatum van eiser niet de kern van het relaas raakt en documenten ter onderbouwing van zijn gestelde geboortedatum daarom geen invloed hebben op de beslissing. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat hij, in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit staat vermeld, wél uitgaat van het vertrek van eiser op 14-jarige leeftijd. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser ter zitting dat hij, vanwege deze “zwabberkoers” van verweerder, alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld de door hem gestelde geboortedatum met originele documenten te onderbouwen. Het is immers niet van belang om vast te stellen of eiser ten tijde van de gestelde problemen 10 of 14 jaar oud was. Verweerder heeft namelijk niet ten onrechte overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij nu, als volwassen man, meer inzicht kan geven in de verdeling van de erfenis en het deel waar hij dan precies recht op heeft. Verweerder werpt eiser niet ten onrechte tegen dat hij vaag heeft verklaard over de erfenis. Zo heeft eiser wel helder verklaard over wat de bezittingen van zijn vader waren, maar hij heeft niet kunnen verklaren op welk deel van die bezittingen hij recht heeft. Verweerder heeft dit van belang kunnen vinden, nu eiser zegt dat hij tien jaar later nog steeds heeft te vrezen voor problemen vanwege die erfenis. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de geloofwaardig bevonden problemen heeft gehad vanwege de verdeling van de erfenis van zijn vader.
Vluchtelingschap.
7. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op grond van zijn etniciteit kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [3] Eiser heeft tijdens het nader gehoor ontkennend geantwoord op de vraag of hij ooit problemen heeft ondervonden vanwege zijn etnische afkomst. [4] Ook in beroep zegt hij dat hij zelf geen problemen heeft ondervonden. Het betoog van eiser in beroep dat de positie van de bevolkingsgroep [naam3] na zijn vlucht uit Guinee steeds kwetsbaarder is geworden, heeft hij niet met stukken onderbouwd.
Ernstige schade.
8. Nu ongeloofwaardig is bevonden dat eiser problemen heeft ondervonden vanwege de erfenis, heeft verweerder terecht overwogen dat eiser hierdoor geen reëel risico loopt op ernstige schade. De gestelde vrees voor oom [naam2] is niet nader onderbouwd.
Artikel 8 EVRM.
9. Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM slaagt niet, nu eiser dit niet heeft onderbouwd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88).
4.Pagina 11 van het verslag van rapport nader gehoor van 4 februari 2021.