In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Armeense nationaliteit, had op 19 maart 2022 een asielaanvraag ingediend, welke door verweerder op 4 april 2022 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar op 9 mei 2022 heeft hij vrijwillig zijn land van herkomst, Armenië, verlaten met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie. Verweerder stelde dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij zijn asielaanvraag had ingetrokken.
Tijdens de zitting op 11 mei 2022 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven niet op de hoogte te zijn van het vertrek van eiser en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het terugkeerbesluit, omdat hij inmiddels was teruggekeerd naar Armenië. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser geen beroepsgronden had ingediend tegen het opgelegde inreisverbod, waardoor dit aspect van het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien verweerder niet verweten kon worden dat hij pas op de zitting op de hoogte was van het vertrek van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.