In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser, een Albanese vreemdeling, was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 mei 2022 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren heeft uitgevaardigd, en dat eiser op dezelfde dag in bewaring is gesteld. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring inmiddels opgeheven, maar de beoordeling richtte zich op de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.
De rechtbank heeft overwogen dat de ophouding van eiser niet onrechtmatig was, omdat hij aansluitend aan de ophouding binnen de wettelijke termijn in bewaring is gesteld. Eiser voerde aan dat de gronden voor de maatregel van bewaring onvoldoende waren, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende redenen had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de overige gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren om deze te rechtvaardigen.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een bepaalde termijn hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.