ECLI:NL:RBDHA:2022:547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
C/09/621953 / KG ZA 21-1184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid en hinder bij verbouwing tussen buren

In deze zaak, die op 25 januari 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren die in conflict zijn geraakt over het gebruik van een oprit die door middel van erfdienstbaarheden is vastgesteld. De eisende partijen, [eisende partij sub 1 c.s.], zijn sinds april 2021 eigenaar van een woning en zijn bezig met een grootschalige renovatie. Zij maken gebruik van de oprit die door de percelen van de gedaagden, [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.], leidt naar de openbare weg. De gedaagden stellen dat het gebruik van de oprit door de eisers met vracht- en bouwverkeer in strijd is met de erfdienstbaarheid, die enkel gebruik als voetpad en voor lichte voertuigen toestaat. De eisers vorderen onder andere dat de gedaagden hen niet mogen hinderen bij hun verbouwingswerkzaamheden en dat zij toegang moeten verlenen tot de oprit voor hun aannemers en leveranciers. De gedaagden vorderen in reconventie dat de eisers worden verboden om hen te filmen en dat zij de conceptvaststellingsovereenkomst ondertekenen die afspraken over het gebruik van de oprit vastlegt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eisers worden afgewezen, omdat het gebruik van de oprit met zwaarder materieel niet is toegestaan onder de erfdienstbaarheid. Ook de vorderingen van de gedaagden in reconventie zijn afgewezen, omdat er geen overeenstemming was over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden in conventie en aan de eisers in reconventie.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 621953 / KG ZA 21-1184
Vonnis in kort geding van 25 januari 2022
in de zaak van
[eisende partij sub 1]en
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
tegen:

1.[gedaagde sub 1a] en [gedaagde sub 1b] te [plaats] ,

2.
[gedaagde sub 2a]en
[gedaagde sub 2b]te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.G.A. van Rappard te Den Haag.
Eisers in conventie tevens verweerders in reconventie worden hierna aangeduid als ‘ [eisende partij sub 1 c.s.] ’. Gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie sub 1 worden hierna aangeduid als ‘ [gedaagde sub 1a c.s.] ’ en gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie sub 2 als ‘ [gedaagde sub 2a c.s.] ’

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- de op 11 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde sub 2a c.s.] zijn sinds 1 juli 2016 eigenaar van de woning, met bijbehorend perceel grond, te [plaats] , aan de [adres 1] (kadastraal bekend [de gemeente] [sectieletter] , nrs. [nummer 1] en [nummer 2] .
2.2.
[gedaagde sub 1a c.s.] zijn sinds 16 maart 2021 eigenaar van de woning, met bijbehorend perceel grond, te [plaats] , aan de [adres 2] (kadastraal bekend [de gemeente] [sectieletter] , nr. [nummer 3] ). Na een verbouwing van de woning hebben [gedaagde sub 1a c.s.] deze in september 2021 betrokken.
2.3.
[eisende partij sub 1 c.s.] zijn sinds 1 april 2021 eigenaar van de woning, met bijbehorend perceel grond, te [plaats] , aan de [adres 3] (kadastraal bekend [de gemeente] , [sectieletter] , nummer [nummer 4] . Tevens zijn zij eigenaar van een perceel grond kadastraal bekend [de gemeente] , [sectieletter] , nummer [nummer 5] (hierna ook: ‘de oprit’ of ‘de weg’).
2.4.
De oprit leidt naar de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] en loopt tussen de percelen van [gedaagde sub 2a c.s.] en [gedaagde sub 1a c.s.] door, als volgt (geel gearceerd):
ivm privacy overwegingen niet gepubliceerd.
2.5.
Ten behoeve van het gebruik van de oprit zijn in 2016 erfdienstbaarheden gevestigd, op grond waarvan [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] het recht hebben om gebruik te maken van de oprit, [gedaagde sub 1a c.s.] tot het einde van hun perceel en [gedaagde sub 2a c.s.] tot hun garage (hierna: de erfdienstbaarheid). Zij moeten de oprit gebruiken om vanaf (de achterkant van) hun percelen naar de openbare weg te kunnen komen. Voor zover nu relevant is bij de vestiging van de erfdienstbaarheid het volgende bepaald:
“1. De eigenaren en bevoegde gebruikers van het Heersende erf en het Dienend erf mogen de Weg uitsluitend benutten op de minst bezwarende wijze als voetpad voor mens en dier en als rijweg voor personenauto’s, motor-, brom-, snorfietsen en alle andere niet motorische vervoermiddelen.
(…)
6. In geval van (verdere) bebouwing, verbouwing, splitsing of verandering van aard of bestemming van het Dienend erf blijft de erfdienstbaarheid ongewijzigd voortbestaan.
(…)”
Tevens zijn in de akte waarin de erfdienstbaarheid is gevestigd bepalingen opgenomen over
de wijze waarop de eigenaren van de percelen [adres 2] en [adres 1] ter hoogte van
de weg hun erfgrens mogen afscheiden.
2.6.
[eisende partij sub 1 c.s.] zijn nog niet woonachtig in hun woning. Zij zijn in mei 2021 gestart met een grootschalige renovatie van die woning, die daarbij gedeeltelijk gesloopt wordt.
2.7.
Tussen [eisende partij sub 1 c.s.] enerzijds en [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] anderzijds is een conflict ontstaan over het gebruik van de weg door [eisende partij sub 1 c.s.] ten behoeve van de renovatie van hun woning. [eisende partij sub 1 c.s.] laten bouw- en vrachtverkeer over die weg rijden, hetgeen volgens [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] in strijd is met de erfdienstbaarheid en waarbij het bouw- en vrachtverkeer ook gebruik maakt van hun percelen – door over de erfgrens heen te rijden – en schade veroorzaakt aan hun eigendommen (waaronder de hagen die zij als erfafscheiding hebben geplaatst). [eisende partij sub 1 c.s.] stellen zich op het standpunt dat de weg breed genoeg is voor het bouw- en vrachtverkeer dat er in hun opdracht overheen rijdt en dat slechts schade aan de hagen is veroorzaakt omdat deze niet goed gesnoeid zijn en over de erfgrens heen hangen. Het conflict tussen partijen is zeer hoog opgelopen.
2.8.
Op 12 november 2021 heeft een overleg tussen partijen plaatsgevonden, in bijzijn van hun advocaten. Hierbij zijn mondelinge afspraken gemaakt over het gebruik van de weg door [eisende partij sub 1 c.s.] in het kader van de renovatie van hun woning. Ten behoeve van de schriftelijke vastlegging van deze afspraken is van de zijde van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] een conceptvaststellingovereenkomst opgesteld. Tot ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst is het niet gekomen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] te verbieden om hen te hinderen bij de uitvoering van hun verbouwingswerkzaamheden en hen te gebieden om [eisende partij sub 1 c.s.] en door hen in verband met hun verbouwing ingeschakelde aannemers en/of leveranciers van materialen met hun vervoersmiddelen onverminderd toegang te (blijven) verlenen tot de oprit en door deze (door [eisende partij sub 1 c.s.] ingeschakelde) partijen de gelegenheid te geven om vervolgens ongestoord vanaf de openbare weg via de oprit naar de bouwplaats ( [Perceel I] ) te gaan (en terug);
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] te verbieden om (a) de door [eisende partij sub 1 c.s.] in verband met hun verbouwing ingeschakelde partijen lastig te vallen en (b) om hen – zonder toestemming – te filmen;
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] te gebieden alle camera’s (zoals te zien op de foto’s in productie 22 van de dagvaarding) te verwijderen en verwijderd te houden;
[gedaagde sub 1a c.s.] te veroordelen om (i) de langs de oprit geplaatste houten palen, het tussen de houten palen gespannen gaas en de houten deur (zoals uitgebeeld in productie 22 bij de dagvaarding) en (ii) de aan de voorzijde aanwezige boom (zoals te zien in productie 22) te verwijderen en verwijderd te houden en (iii) de over de oprit hangende beplanting te snoeien en gesnoeid te houden;
[gedaagde sub 1a c.s.] te verbieden om hun auto langs de oprit te parkeren;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voeren [eisende partij sub 1 c.s.] – samengevat – het volgende aan. [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] handelen onrechtmatig door te verbieden dat over de oprit met vracht- en bouwverkeer van de openbare weg naar de bouwplaats wordt gereden (en terug). Zij maken op deze manier evident misbruik van hun eigendomsrecht door op deze (onrechtmatige) wijze de bouwwerkzaamheden van [eisende partij sub 1 c.s.] opzettelijk te frustreren, althans zij beroepen zich ten onrechte op de bestaande erfdienstbaarheid. Uit de erfdienstbaarheid volgt niet dat het niet toegestaan zou zijn om de oprit incidenteel met een aannemersbus en/of vrachtwagen te gebruiken. Gelet hierop moet het [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] worden verboden [eisende partij sub 1 c.s.] te belemmeren bij de uitvoering van hun verbouwing en moeten zij in verband met die verbouwing ingeschakelde aannemers en/of leveranciers van materialen toegang verlenen tot de oprit en gelegenheid geven om van de openbare weg naar de bouwplaats (en terug) te gaan.
3.3.
Verder stellen [eisende partij sub 1 c.s.] dat de door hen ingeschakelde partijen worden lastiggevallen door [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] door hen ongevraagd en zonder toestemming te filmen en hinderlijk aan te spreken. Als gevolg hiervan kunnen deze werklui niet onder normale omstandigheden hun werkzaamheden uitvoeren en sommigen weigeren nog naar de bouwlocatie te komen uit angst dat zij worden lastiggevallen en geïntimideerd. Dit gedrag van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] is onrechtmatig en moet hen worden verboden. [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] moeten ook de door hen geplaatste camera’s verwijderen, omdat deze (tevens) zijn gericht op het perceel van [eisende partij sub 1 c.s.] Dit vormt een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van [eisende partij sub 1 c.s.] c.s en een zeer ernstige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.
3.4.
Tot slot voeren [eisende partij sub 1 c.s.] aan dat [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] op grond van de erfdienstbaarheid de op hun eigen grond langs de oprit geplaatste haag te allen tijden kort en gesnoeid moeten houden in die zin dat deze niet over de oprit heen mag groeien. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] gesommeerd om overhangende beplanting te snoeien, maar [gedaagde sub 1a c.s.] hebben niet voldaan aan deze sommatie. Om te voorkomen dat er escalaties ontstaan als [eisende partij sub 1 c.s.] de overhangende beplanting zelf snoeien, vorderen zij veroordeling van [gedaagde sub 1a c.s.] daartoe. Voorts geldt dat de eigenaren van [adres 2] ( [gedaagde sub 1a c.s.] ) op grond van de erfdienstbaarheid verplicht zijn
“geen andere erfafscheiding dan een zachte erfafscheiding (beplanting) op eigen terrein te plaatsen op de erfgrens met de weg die loopt naar de achterburen ( [adres 3] )”. [gedaagde sub 1a c.s.] handelen in strijd met deze bepaling door langs de oprit geplaatste houten objecten (een deur en houten palen) en door het parkeren van een auto strak langs de erfgrens. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben met het oog op hun verbouwing belang bij onverminderde nakoming van de verplichting van [gedaagde sub 1a c.s.] moet tot de nakoming van hun verplichting veroordeeld worden. In aanvulling hierop moeten [gedaagde sub 1a c.s.] ook veroordeeld worden om de boom die op de foto’s van productie 22 te zien is te verwijderen. Deze boom – die ook nog overhangende takken heeft – staat binnen 50 centimeter van de erfgrens en dat is in strijd met artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 4:12d van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de [de gemeente] . Deze boom moet worden verwijderd, omdat deze [eisende partij sub 1 c.s.] belemmert in de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
3.5.
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.6.
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] vorderen – zakelijk weergegeven – om [eisende partij sub 1 c.s.] te veroordelen:
om over te gaan tot ondertekening en nakoming van de conceptvaststellingsovereenkomst;
tot betaling van een dwangsom van € 500,= per overtreding aan zowel [gedaagde sub 1a c.s.] als [gedaagde sub 2a c.s.] in geval [eisende partij sub 1 c.s.] in strijd handelen met enige bepaling in de vaststellingsovereenkomst, althans aan uitsluitend [gedaagde sub 1a c.s.] dan wel [gedaagde sub 2a c.s.] als de overtreding slechts ten aanzien van een van deze partijen wordt gemaakt;
tot een verbod op het zonder toestemming filmen en fotograferen van [gedaagde sub 1a c.s.] / [gedaagde sub 2a c.s.] , hun eigendommen en de door hen ingehuurde werkkrachten, dan wel een ieder die zich op hun perceel en in hun woningen bevinden, op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
3.7.
Daartoe voeren [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] – samengevat – het volgende aan. Voordat de vaststellingovereenkomst door partijen was ondertekend, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] wederom onrechtmatig gebruik gemaakt van de weg en de percelen van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] hebben [eisende partij sub 1] gevraagd het onrechtmatig gebruik te staken totdat alle partijen de vaststellingsovereenkomst hadden getekend. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben hier geen gehoor aan gegeven, maar hebben als reactie een kort geding geëntameerd. Doordat [eisende partij sub 1 c.s.] de gemaakte afspraken niet nakomen, handelen zij onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] Bovendien stellen [eisende partij sub 1 c.s.] zich intimiderend op jegens door [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] ingehuurde personen die werkzaamheden aan hun percelen verrichten, door hen herhaaldelijk en ongewenst te filmen. [eisende partij sub 1 c.s.] filmen ook de huizen, en meer specifiek de woonkamers en slaapkamers, van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] Zij handelen hiermee intimiderend jegens [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] , maken inbreuk op hun privacy en op hun persoonlijk levenssfeer.
3.8.
[eisende partij sub 1 c.s.] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden, gelet op de onderlinge samenhang, gezamenlijk behandeld.
Spoedeisend belang
4.2.
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] hebben betwist dat [eisende partij sub 1 c.s.] spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben echter voldoende onderbouwd dat zij vertraging oplopen bij hun verbouwing indien zij niet op de door hen gewenste manier gebruik kunnen maken van de weg. Daarmee is het spoedeisend belang bij hun vordering onder 1 voldoende gebleken. Het spoedeisend belang bij de overige vorderingen is ook voldoende aannemelijk. Indien [eisende partij sub 1 c.s.] terecht stellen dat [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] onrechtmatig handelen, hebben zij er belang bij dat die onrechtmatige situatie op de kortst mogelijk termijn eindigt – zowel voor wat betreft het gestelde filmen en aanspreken van door [eisende partij sub 1 c.s.] ingeschakelde personen, als voor wat betreft de verwijdering van de houten poort, paaltjes, boom, overhangende takken en auto van [gedaagde sub 1a c.s.]
Verbod tot belemmeren bouwwerkzaamheden (vordering 1 in conventie)
4.3.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen dat het [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] wordt verboden hen te verhinderen bij de uitvoering van hun bouwwerkzaamheden, in die zin dat [eisende partij sub 1 c.s.] en de door hen ingeschakelde personen onbelemmerd gebruik moeten kunnen maken van de oprit. Bij de beoordeling van deze vordering is relevant dat ten aanzien van het gebruik van de oprit een erfdienstbaarheid geldt.
4.4.
De erfdienstbaarheid beperkt het gebruik van de oprit in die zin, dat de oprit slechts “
als voetpad voor mens en dier en als rijweg voor personenauto’s, motor-, brom-, snorfietsen en alle andere niet motorische vervoermiddelen”gebruikt mag worden. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben betoogd dat incidenteel gebruik van de oprit met andere voertuigen binnen de kaders van de erfdienstbaarheid wel toegestaan is en hebben daartoe verwezen naar een verklaring van de rechtsvoorganger van alle partijen (die voorheen eigenaar was van alle drie de percelen van partijen en die betrokken was bij de totstandkoming van de erfdienstbaarheid). Deze rechtsvoorganger heeft verklaard dat in het overleg met de notaris specifiek is gesproken over incidenteel en eventueel wat zwaarder gebruik voor een verhuizing of aanvoer van materialen. Dit wordt, aldus deze verklaring, ook bevestigd door het bepaalde onder nummer 6 bij de erfdienstbaarheid (zoals in dit vonnis geciteerd onder 2.5). Anders dan [eisende partij sub 1 c.s.] menen kan hieruit echter niet worden afgeleid dat de erfdienstbaarheid een ruimer gebruik van de oprit toestaat dan in de tekst van de erfdienstbaarheid staat vermeld. Uit de tekst van de erfdienstbaarheid kan dat ruimere gebruik niet worden afgeleid en bij de uitleg van een notariële akte waarbij een erfdienstbaarheid is vastgelegd komt het slechts aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De verklaring van hetgeen volgens de rechtsvoorganger van partijen is besproken bij de notaris kan in het licht hiervan dan ook geen rol spelen. Het door [eisende partij sub 1 c.s.] ten behoeve van hun verbouwing beoogde gebruik van de oprit met zwaarder materieel dan personenauto’s en motor-, brom- en snorfietsen is dus op grond van de erfdienstbaarheid niet toegestaan.
4.5.
Dit neemt niet weg dat [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] mogelijk misbruik van recht maken als zij ieder ander gebruik van de oprit dan als voetpad / als rijweg voor personenauto’s, motor-, brom-, snorfietsen en alle andere niet motorische vervoermiddelen niet zouden toestaan en zouden belemmeren. De eigenaar van het [Perceel I] (thans [eisende partij sub 1 c.s.] ) moeten immers in de gelegenheid zijn om indien dat noodzakelijk is ook met andere vervoermiddelen hun perceel te bereiken. Vereist is daarbij wel dat geen schade wordt veroorzaakt, althans geen onevenredige schade en dat eventuele schade wordt vergoed. Ook dit betekent echter niet dat het [eisende partij sub 1 c.s.] toegestaan is onbeperkt gebruik te maken van de weg. Er geldt simpelweg een erfdienstbaarheid, die hebben [eisende partij sub 1 c.s.] aanvaard toen zij hun woning kochten en [eisende partij sub 1 c.s.] zullen rekening moeten houden met die erfdienstbaarheid.
4.6.
Toewijzing van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] onder 1 zou hen onbeperkt de mogelijkheid geven de weg te gebruiken, zonder dat zij op enige wijze belemmerd worden in dat gebruik. Zoals [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] terecht stellen zouden zij bij toewijzing van deze vordering al het toekomstige bouwverkeer over de oprit onvoorwaardelijk toe moeten staan. Dat is niet in lijn met de erfdienstbaarheid, is in het licht van de erfdienstbaarheid te verstrekkend en kan in redelijkheid niet van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] gevergd worden. Hoewel [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] enig gebruik van de weg buiten de erfdienstbaarheid om mogelijkerwijs toe moeten staan, zou bij toewijzing van het gevorderde onder 1 elke bescherming van de erfdienstbaarheid wegvallen en elke toets omtrent te proportionaliteit van het gebruik van de weg buiten de erfdienstbaarheid ontbreken. De vordering onder 1 zal gelet op dit alles worden afgewezen.
4.7.
Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter in dit verband nog als volgt. Ter zitting is gebleken – en dit is ook af te leiden uit de door [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] overgelegde conceptvaststellingovereenkomst – dat zij bereid zijn afspraken te maken met [eisende partij sub 1 c.s.] over het gebruik van de oprit ten behoeve van de verbouwing van [eisende partij sub 1 c.s.] De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] die bereidheid gestand doen. Partijen zullen met elkaar in overleg moeten en dienen in redelijkheid afspraken te maken teneinde [eisende partij sub 1 c.s.] de mogelijkheid te geven hun verbouwing af te ronden. [eisende partij sub 1 c.s.] zullen zich daarbij echter rekenschap moeten geven van de erfdienstbaarheid en de beperkingen die het door hen aangekochte perceel heeft als gevolg van die erfdienstbaarheid heeft.
Lastig vallen en filmen derden / verwijderen camera’s (vordering 2 en 3 in conventie en vordering iii in reconventie)
4.8.
Partijen vorderen over en weer dat het de andere partij wordt verboden filmopnames te maken (vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] onder 2-b, vordering van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] onder iii). Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt dat partijen elkaar en door de wederpartij ingeschakelde derden over en weer hebben gefilmd. Partijen hebben kennelijk de behoefte om de gedragingen van de andere partij vast te leggen om deze als bewijs te laten dienen (in (deze) gerechtelijke procedure(s)). De voorzieningenrechter stelt voorop dat dit een onwenselijke situatie is en gaat er van uit dat partijen deze gedragingen in de toekomst over en weer achterwege laten. Ervan uitgaande dat alle partijen willen blijven wonen waar zij wonen, zullen zij nog geruime tijd met elkaar moeten samenleven. Teneinde de verstandhoudingen te verbeteren moeten zij zich over en weer onthouden van gedragingen inhoudende het zonder toestemming filmen van elkaar / door de andere partij ingeschakelde derden.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen op dit punt zowel in conventie als in reconventie afwijzen. Binnen het bestek van dit kort geding is niet met voldoende mate van aannemelijk vast te stellen of de gedragingen van (één of meerdere) partijen – mede in het licht van de gedragingen van de andere partij(en) – zodanig zijn geweest dat een veroordeling de gedragingen na te laten op straffe van een dwangsom opportuun is. Daarvoor is nader onderzoek nodig waarvoor een kort geding zich niet leent. Dit geldt zowel voor het zonder toestemming filmen als het lastig vallen van derden. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter ook niet verwacht dat een veroordeling dit punt op enigerlei wijze zal bijdragen aan het oplossen van het conflict tussen partijen, maar verwacht dat dit de verhoudingen eerder verder zal verslechteren. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat het ongevraagd filmen over en weer, alsmede het ‘lastig vallen’ van door de andere partij ingeschakelde derden – voor zover dat aan de orde is geweest – vanaf heden ook zonder veroordeling daartoe achterwege zal blijven. Zoals reeds eerder is overwogen zullen partijen afspraken met elkaar moeten maken over het gebruik van de weg. Indien in het licht van die afspraken de weg gebruikt wordt op een andere wijze dan omschreven in de erfdienstbaarheid, is het een optie dat alsdan het gebruik van die weg gefilmd wordt, teneinde achteraf te kunnen vaststellen of en in hoeverre schade is veroorzaakt. Het in dat kader maken van filmopnames zal onderdeel moeten zijn van de door partijen over het gebruik van de weg te maken afspraken.
4.10.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben ook nog gevorderd dat [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] wordt geboden om alle camera’s die te zien zijn op door [eisende partij sub 1 c.s.] overgelegde foto’s worden verwijderd. De camera’s waar [eisende partij sub 1 c.s.] op doelen betreffen beveiligingscamera’s. [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] hebben gesteld dat zij deze camera’s hebben opgehangen omdat er in de omgeving veel inbraken zijn geweest en dat zij de aanwezigheid van camera’s kenbaar hebben gemaakt met stickers. Binnen het bestek van dit kort geding acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de betreffende camera’s slechts de woning / het perceel van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] zelf filmen en voor een klein deel ook de oprit (ter hoogte van de woningen van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] ). Dat de tuin en de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] worden gefilmd is niet aannemelijk geworden. Gelet op dit alles acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat de wijze waarop [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] de camera’s gebruiken voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dat van een ongeoorloofde inbreuk op de privacy van [eisende partij sub 1 c.s.] geen sprake is. De vordering tot verwijdering van de camera’s wordt dan ook afgewezen.
Erfafscheiding en auto [gedaagde sub 1a c.s.] (vordering 4 en 5 in conventie)
4.11.
Op grond van de erfdienstbaarheid mogen [gedaagde sub 1a c.s.] hun erfgrens slechts afscheiden voor zover dat op eigen grond geschiedt en die afscheiding niet hinderlijk of belemmerend zal zijn voor de erfdienstbaarheid. De afscheiding van het erf op de erfgrens die grenst aan de oprit mag slechts geschieden met een zachte erfafscheiding (beplanting).
4.12.
[eisende partij sub 1 c.s.] verwijten [gedaagde sub 1a c.s.] dat zij houten palen, gaas en een houten deur hebben geplaatst langs de erfgrens die grenst aan de oprit, hetgeen volgens [eisende partij sub 1 c.s.] in strijd is met voormelde bepaling en [eisende partij sub 1 c.s.] belemmert bij het gebruik van de oprit. Uit de door [eisende partij sub 1 c.s.] overgelegde foto’s kan echter worden afgeleid dat de betreffende palen, gaas en houten deur in de achtertuin van [gedaagde sub 1a c.s.] staan. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de haag die op de erfgrens staat die grenst aan de oprit in lijn is met de bepalingen uit de erfdienstbaarheid. Deze haag staat aldus op eigen terrein van [gedaagde sub 1a c.s.] en de palen, gaas en houten deur staan achter de haag, in de tuin van [gedaagde sub 1a c.s.] en aldus nog verder van de erfgrens af dan de haag. Dat de houten palen, gaas en de houten deur in strijd zijn met de bepalingen van de erfdienstbaarheid kan dan ook niet worden geconcludeerd. De vordering op dit punt zal daarom worden afgewezen.
4.13.
Ten aanzien van de boom die [eisende partij sub 1 c.s.] verwijderd willen hebben geldt dat [gedaagde sub 1a c.s.] gemotiveerd hebben betwist dat het een boom betreft. Zij stellen, onder verwijzing naar een verklaring van hun hovenier dat het een struik is (een sering), waarvoor op grond van de APV van de [de gemeente] geen minimale afstand tot aan de erfgrens geldt. Verder hebben [gedaagde sub 1a c.s.] gesteld dat deze sering er volgens hun hovenier al ongeveer 20 jaar staat en dat er bij kadastrale splitsing van de percelen van partijen (in 2021) geen afspraken zijn gemaakt over het verwijderen van bestaande beplanting. Omdat er wel expliciet afspraken zijn gemaakt over de verdere beplanting bij de erfgrens is het volgens [gedaagde sub 1a c.s.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eisende partij sub 1 c.s.] aanspraak maken op verwijdering van de sering. In het licht van deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1a c.s.] is de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] strekkende tot verwijdering van de boom niet toewijsbaar. Het is immers maar zeer de vraag is of een bodemrechter tot toewijzing van een dergelijke vordering zou komen, terwijl toewijzing van de vordering onomkeerbare gevolgen zou hebben.
4.14.
Ten aanzien van de overhangende beplanting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat [gedaagde sub 1a c.s.] de haag regelmatig laten snoeien. [gedaagde sub 1a c.s.] stellen daarnaast terecht dat een haag een natuurlijk product is en dat onvermijdelijk is dat – ook als regelmatig gesnoeid wordt – af en toe takken uitgroeien. Dergelijke takken hangen dan mogelijkerwijs tussen snoeibeurten door over de erfgrens. Zoals [gedaagde sub 1a c.s.] verder terecht stellen, zijn [eisende partij sub 1 c.s.] gerechtigd om takken die over de erfgrens hangen zelf te verwijderen als [gedaagde sub 1a c.s.] daartoe na aanmaning niet overgaan. In het licht hiervan is er geen grond om [gedaagde sub 1a c.s.] op straffe van een dwangsom te veroordelen de over de oprit hangende beplanting te snoeien en gesnoeid te houden.
4.15.
Ook de vordering om [gedaagde sub 1a c.s.] te verbieden hun auto langs de oprit te parkeren komt niet voor toewijzing in aanmerking. [eisende partij sub 1 c.s.] legt aan deze vordering ten grondslag dat het [gedaagde sub 1a c.s.] op grond van de erfdienstbaarheid verboden is om harde erfafscheiding te plaatsen. Een auto is echter niet aan te merken als harde erfafscheiding en het is [gedaagde sub 1a c.s.] in beginsel toegestaan hun auto op eigen terrein te parkeren. Het is niet gebleken dat bij het plaatsen van die auto langs de oprit [eisende partij sub 1 c.s.] worden belemmerd in het gebruik van de weg, zoals dat op grond van de erfdienstbaarheid is toegestaan. Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter ook hierover dat het parkeren van deze auto onderdeel zal moeten zijn van de afspraken die partijen zullen moeten maken over het gebruik van de weg buiten de begrenzingen van de erfdienstbaarheid ten behoeve van de verbouwing van [eisende partij sub 1 c.s.]
Ondertekenen en nakomen vaststellingovereenkomst (vordering i en ii in reconventie)
4.16.
Op 12 november 2021 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden en hebben zij mondeling afspraken gemaakt over het gebruik van de weg gedurende de verbouwing. Een (nieuw) conflict / incident heeft er toe geleid dat het niet is gekomen tot schriftelijke vastlegging van de mondeling gemaakte afspraken. [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] willen dat [eisende partij sub 1 c.s.] alsnog worden veroordeeld tot ondertekening van de door hun advocaat opgestelde conceptvaststellingsovereenkomst. [eisende partij sub 1 c.s.] betwisten echter dat overeenstemming bestaat over de volledige inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Gelet hierop en nu [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] deze betwisting niet hebben weerlegd, is de vordering op dit punt niet toewijsbaar.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.17.
[eisende partij sub 1 c.s.] zullen in conventie, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Die kosten worden op de hierna te vermelden wijze begroot.
4.18.
[gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] zullen in reconventie, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Omdat niet aannemelijk is dat [eisende partij sub 1] als gevolg van de reconventionele vordering extra kosten hebben moeten maken, worden deze kosten begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] begroot op € 1.325,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 309,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1a c.s.] en [gedaagde sub 2a c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] begroot op nihil;
5.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
idt