ECLI:NL:RBDHA:2022:5458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
22_2916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende dwangsombesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Alphen aan den Rijn, had een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, dat hem had gelast om vóór 4 mei 2022 een schuur in overeenstemming te brengen met een eerder verleende omgevingsvergunning. Bij niet-nakoming zou een dwangsom van € 10.000,- en € 25.000,- worden opgelegd. Verweerder had echter de begunstigingstermijn verlengd tot twaalf weken na de uitspraak in de bodemprocedure, waardoor de uitvoering van het dwangsombesluit was opgeschort. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoeker de uitspraak in de bodemprocedure kon afwachten. Het verzoek werd afgewezen, en verzoeker werd erop gewezen dat hij zijn standpunt over de begunstigingstermijn in de beroepsprocedure kon aanvoeren. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2916

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R.M. Klerks).

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om vóór 4 mei 2022 de schuur met het zadeldak in overeenstemming te (laten) brengen met de op 6 juni 2011 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van 30 m2 alsmede het nieuwe bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van circa 103 m2 te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, eenmalig en ineens, respectievelijk een dwangsom van € 25.000,-, eenmalig en ineens.
In het besluit van 8 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen beide lasten onder dwangsom ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer: SGR 22/2918). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer: SGR 22/2916).
In het besluit van 11 mei 2022 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 12 weken na de uitspraak in de bodemprocedure.
Naar aanleiding hiervan heeft de griffier verzoeker gevraagd of hij hierin aanleiding ziet om zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te trekken.
Verzoeker heeft in reactie hierop bij brief van 30 mei 2022 aangegeven het verzoek niet in te trekken. Verzoeker bepleit een langere begunstigingstermijn.

Overwegingen

1.1
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
2. Verzoeker moest vóór 4 mei 2022 hebben voldaan aan de lastgeving, opgenomen in het dwangsombesluit van 2 december 2021, op straffe van verbeurte van twee dwangsommen eenmalig en ineens. Verweerder heeft zich blijkens het besluit van
11 mei 2022 bereid getoond om de begunstigingstermijn te verlengen tot twaalf weken na de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure. Hiermee heeft verweerder de uitvoering van het dwangsombesluit opgeschort. Hieruit volgt dat het besluit voorlopig niet wordt geëffectueerd en dat geen aan de lastgeving verbonden dwangsommen worden verbeurd.
3. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang aanwezig is. Eiser kan de uitspraak van de rechter in de bodemprocedure afwachten. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
4. Ter voorlichting van verzoeker merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker zijn standpunt over de lengte van de begunstigingstermijn in de beroepsprocedure naar voren kan brengen, en nader kan motiveren. Tevens kan hij zijn beroepsgronden over de inhoud van het dwangsombesluit nog nader aanvullen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.