ECLI:NL:RBDHA:2022:5444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
C/09/606774 / HA ZA 21/127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • Mr. Brandt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van dwangsommen in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiseres] en gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de vraag hoeveel dwangsommen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verbeurd op basis van een eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] op basis van een verstekvonnis van 25 november 2020 was veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van een nalatenschap, met een dwangsom van € 1.500 per dag voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldeed. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] niet tijdig aan het verstekvonnis heeft voldaan, omdat zij pas op 2 december 2020 een volmacht heeft ondertekend. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot opheffing van de dwangsommen afgewezen, omdat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om aan het verstekvonnis te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] over een periode van vijf dagen dwangsommen verschuldigd was, en heeft gedaagden veroordeeld tot terugbetaling van € 1.500 aan [eiseres] voor de onterecht betaalde dwangsommen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
Zaak/rolnummer C/09/606774 / HA ZA 21/127
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 22 maart 2022
in de zaak van

1.[eiseres] te [plaats 1],

eiseres,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 2],

2.
[gedaagde 2], te [plaats 2],
gedaagden,
advocaat: mr. J.E.M. van den Bemt te Den Haag.
Partijen zullen hierna afzonderlijk “[eiseres]”, “[gedaagde 1]” en “[gedaagde 2]” worden genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen gezamenlijk “gedaagden” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 januari 2021 met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2022, waarbij zijn verschenen:
o [eiseres], bijgestaan door mr. F. van Schaik;
o [gedaagde 1] en [gedaagde 2], bijgestaan door mr. J.E.M. van den Bemt.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verteld. Als één van partijen hoger beroep wil instellen tegen deze uitspraak, zal op verzoek van deze partij een afzonderlijk proces-verbaal worden opgemaakt van wat op de zitting is besproken.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
2.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
2.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
[eiseres] is bij verstekvonnis van 25 november 2020 (hierna: het verstekvonnis) veroordeeld het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2020 na te komen door haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap van de zus van partijen door het ondertekenen van een akte van verdeling. Aan deze veroordeling is een dwangsom verbonden van € 1.500,00 voor iedere dag dat [eiseres] na betekening van het verstekvonnis niet aan de veroordeling voldoet. Het verstekvonnis is op 26 november 2020 aan [eiseres] betekend. De akte van verdeling is op 3 december 2020 gepasseerd.
[eiseres] heeft, nadat de deurwaarder haar had bericht dat zij dwangsommen had verbeurd, op 14 december 2020 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] € 9.081,88 betaald (€ 9.000 aan dwangsommen en € 81,88 aan kosten van de deurwaarder). Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of dit bedrag terecht betaald is.
Is [eiseres] het verstekvonnis op tijd nagekomen?
3.3.
De eerste vraag die voorligt is of [eiseres] tijdig aan het verstekvonnis heeft voldaan. Deze vraag moet worden beantwoord door de ter uitvoering van het verstekvonnis verrichte (rechts)handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Het verstekvonnis moet naar objectieve maatstaven worden uitgelegd, waarbij veel belang toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen. De rechtbank moet daarbij wel rekening houden met het doel en de strekking van de veroordeling, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
3.4.
In het verstekvonnis staat, voor zover hier van belang:
“de rechtbank:
3.1
veroordeelt gedaagde tot nakoming van het arrest van het gerechtshof Den Haag (200.248.76/01) in die zin dat gedaagde([eiseres], toevoeging rechtbank)
haar medewerking verleent, door ondertekening van de akte van verdeling, aan de (gelaste) verdeling van het saldo van de nalatenschap ten bedrage van € 441.904,83, aldus dat [gedaagde 1] toekomt een bedrag van € 124.290,94, aan [gedaagde 2] toekomt een bedrag van € 124.590,94 en aan gedaagde toekomt een bedrag van € 193.019,94, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500 per dag voor iedere dag dat gedaagde na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000.”
3.5.
Naar objectieve maatstaven gelezen, volgt uit deze passage dat [eiseres] vanaf de eerste dag die volgt op de dag van betekening van het verstekvonnis dwangsommen verschuldigd is tot de dag waarop zij de akte van verdeling ondertekent. De rechtbank legt het verstekvonnis, gelet op het beoogde doel van de veroordeling zo uit dat met dat laatste moment wordt bedoeld het moment waarop [eiseres] feitelijk haar handtekening zet onder ofwel de akte van verdeling, ofwel een volmacht tekent waarmee de notaris de akte van verdeling kan passeren.
3.6.
Het verstekvonnis is op 26 november 2020 betekend. [eiseres] was daarom vanaf 27 november 2020 dagelijks een dwangsom verschuldigd tot het moment waarop zij haar handtekening zou zetten. Pas op 2 december 2020 heeft [eiseres] een volmacht voor het passeren van de akte van verdeling ondertekend. Hoewel [eiseres] – in afwijking van haar eerdere standpunten – ter zitting stelt dat zij al op 1 december 2020 een volmacht heeft ondertekend, wordt dit voldoende weersproken door gedaagden, die een e-mail van de notaris van 2 december 2020 overleggen waaruit blijkt dat [eiseres] op die dag heeft getekend. Dit betekent dat [eiseres] niet tijdig aan het verstekvonnis heeft voldaan. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Moet de dwangsom worden opgeheven?
3.7.
De tweede vraag die voorligt is of de rechtbank de dwangsommen op grond van artikel 611d Rv moet opheffen omdat het voor [eiseres] onmogelijk was om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
3.8.
[eiseres] stelt dat dit het geval is. Zij was namelijk voor de nakoming van het verstekvonnis afhankelijk van de medewerking van een notaris. Desondanks heeft zij zich voldoende ingespannen om de akte van verdeling op korte termijn te ondertekenen door één dag na de betekening van het verstekvonnis, op 27 november 2020, contact op te nemen met de notaris. Gedaagden hebben dit betwist en wijzen daarbij op een e-mail van de notaris van 2 december 2020 waaruit blijkt dat [eiseres] pas op 1 december 2020 contact met haar heeft opgenomen. [eiseres] heeft haar stelling dat zij al op 27 november 2020 met de notaris heeft gesproken vervolgens niet verder onderbouwd, terwijl dit gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagden wel van haar verwacht had mogen worden. Het komt daarom niet vast te staan [eiseres] al op 27 november 2020 contact heeft gezocht met de notaris. Gelet op deze gang van zaken concludeert de rechtbank dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen om het verstekvonnis tijdig na te komen. Zij heeft zichzelf daarom in de positie gebracht dat het onmogelijk was om aan het verstekvonnis te voldoen zonder dat een dwangsom verschuldigd was. Er is in dit geval dan ook geen sprake van een onmogelijkheid als bedoeld in artikel 611d Rv. Dit betekent dat de subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
Is een lager bedrag aan dwangsommen verschuldigd?
3.9.
Het laatste punt dat besproken is, is de vraag over hoeveel dagen [eiseres] dwangsommen verschuldigd is. [eiseres] stelt zelf dat zij drie dagen en geen zes dagen te laat was met het nakomen van het verstekvonnis en dat zij daarom slechts een bedrag van € 4.500,00 (drie dagen x € 1.500,00 per dag) aan dwangsommen heeft verbeurd. Zij voert aan dat bij de berekening van het aantal dagen de weekenddagen – 28 en 29 november 2020 – niet meetellen. Verder moet ook 2 december 2020 buiten beschouwing blijven omdat zij op die dag aan het verstekvonnis heeft voldaan, aldus [eiseres]. Gedaagden hebben deze stellingen betwist.
3.10.
Bij dit punt komt het wederom aan op een objectieve uitleg van de relevante bepalingen uit de beslissing van het verstekvonnis (zie 3.3 en 3.4). Hiervoor is overwogen dat het verstekvonnis op 26 november 2020 is betekend, waardoor [eiseres] in principe vanaf 27 november 2020 dwangsommen verschuldigd was. Op 2 december 2020 heeft [eiseres] de volmacht ondertekend en daarmee aan het verstekvonnis voldaan (zie 3.6). Deze dag moet daarom niet worden meegenomen bij de telling. Dit betekent dat [eiseres] in principe over een periode van vijf dagen dwangsommen verschuldigd is, namelijk 27, 28, 29 en 30 november en 1 december 2020.
3.11.
Anders dan [eiseres] betoogt, bevat de tekst van het verstekvonnis geen aanknopingspunten om weekenddagen niet mee te tellen. In het dictum van het verstekvonnis wordt verwezen naar “
dagen” en niet naar “
werkdagen”. Het feit dat het notariskantoor in het weekend gesloten is, maakt dit niet anders. Het is namelijk niet aan de rechtbank om in deze procedure de beslissingen uit het verstekvonnis opnieuw inhoudelijk te beoordelen.
3.12.
[eiseres] is dus over vijf dagen dwangsommen verschuldigd, terwijl zij voor zes dagen heeft betaald. Dit betekent dat gedaagden zullen worden veroordeeld om € 1.500,00 (één dag x € 1.500,00 per dag) aan [eiseres] terug te betalen op grond van artikel 6:203 BW. De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen, zoals hiervoor in de beslissing vermeld. Gelet op deze veroordeling, heeft [eiseres] geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat zij niet over zes dagen dwangsommen verschuldigd is.
Proceskosten
3.13.
Gelet op de verhouding tussen partijen en de aard van het geschil, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. Brandt en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 28 maart 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL