ECLI:NL:RBDHA:2022:5432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/09/627820 / KG RK 22-415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot arts-gemachtigde

Op 20 april 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. M. Munsterman, rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, die betrokken is in een zaak tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), heeft het verzoek ingediend omdat zij het niet eens was met de beslissing van de rechter dat de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingeschakelde arts-gemachtigde mocht aanblijven. Verzoekster heeft in haar wrakingsverzoek gesteld dat de rechter vooringenomen was en dat de arts-gemachtigde niet onafhankelijk was.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de wettelijke regeling voor wraking alleen de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken en niet andere betrokkenen, zoals de arts-gemachtigde. Het verzoek tot wraking van de arts-gemachtigde is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft de wraking van de rechter, heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat verzoekster geen naam van de rechter heeft genoemd en dat de zaak nog niet was toegewezen aan een specifieke rechter. De beslissingen die in de hoofdzaak zijn genomen, zijn onder verantwoordelijkheid van de teamvoorzitter, mr. Munsterman, genomen. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het wrakingsverzoek tegen de rechter niet toewijsbaar is, omdat een procedurele beslissing niet kan leiden tot wraking.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/16
zaak- /rekestnummer: C/09/627820 / KG RK 22-415
Beslissing van 20 april 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M. Munsterman,
rechter in deze rechtbank.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
­ de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: het UWV,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
­ het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te Den Haag,
hierna te noemen: het Ministerie,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 april 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 21/2838 WIA tussen verzoekster en het UWV, waaraan het Ministerie als derde-partij deelneemt, alsmede tot wraking van de door het Ministerie ingeschakelde arts-gemachtigde.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij het niet eens is met de door het Ministerie ingeschakelde arts-gemachtigde. Zij wraakt de rechter die ondanks haar bezwaar heeft beslist dat die arts-gemachtigde mocht aanblijven. Verzoekster wraakt tevens de door het Ministerie ingeschakelde arts-gemachtigde.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek richt zich onder meer op de door het Ministerie ingeschakelde arts-gemachtigde. De wettelijke wrakingsregeling biedt alleen de mogelijkheid om een verzoek tot wraking van een rechter in te dienen. Wraking van andere bij een zaak betrokken personen is niet mogelijk. In zoverre kan verzoekster dus niet in het verzoek worden ontvangen.
3.2.
Verder richt het wrakingsverzoek zich tegen de rechter die heeft beslist dat de arts-gemachtigde ondanks het bezwaar van verzoekster mocht aanblijven als arts-gemachtigde van het Ministerie. Verzoekster noemt in haar verzoek geen naam van een rechter en uit het dossier in de hoofdzaak blijkt ook niet welke rechter bij de zaak betrokken is. De bij de zaak betrokken juridisch medewerker van team bestuursrecht heeft aan de wrakingskamer laten weten dat de zaak nog niet is toegedeeld aan een rechter en dat er nog geen directe rechtelijke bemoeienis met de zaak is geweest. Er zijn in deze zaak echter – zo blijkt uit het dossier en uit het wrakingsverzoek – al wel (impliciete) beslissingen genomen, namelijk de beslissing om het Ministerie als belanghebbende aan te merken en de beslissing om het bezwaar van verzoekster tegen het aanblijven van de arts-gemachtigde te verwerpen. Dit zijn beslissingen die vallen onder de rechterlijke verantwoordelijkheid. Uit navraag bij team bestuursrecht is gebleken dat die beslissingen in dit geval zijn genomen onder verantwoordelijkheid van de teamvoorzitter, mr. Munsterman voornoemd. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het wrakingsverzoek voor zover zich dat richt tegen de rechter die heeft beslist dat de arts-gemachtigde mocht aanblijven is gericht tegen mr. Munsterman (hierna: de rechter).
3.3.
Verzoekster vindt de rechter voorningenomen omdat deze volgens haar ten onrechte heeft beslist dat de arts-gemachtigde mag aanblijven. Dit betreft een procedurele (tussen)beslissing.
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit kan anders zijn, als de motivering van de tussenbeslissing zodanig gebrekkig is dat deze grond vormt voor wraking. Ook hierbij is uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is hier niet aan de orde. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het zich richt tegen de rechter, niet toewijsbaar is.
3.5.
Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat een belanghebbende in een bestuursrechtelijke procedure – in dit geval het Ministerie – zelf bepaalt welke gemachtigde het als procesvertegenwoordiger namens het Ministerie inzet. Die beslissing kan en mag de bestuursrechter niet nemen. De arts-gemachtigde is, anders dan verzoekster mogelijk veronderstelt, dus geen door de bestuursrechter als deskundige benoemde onafhankelijke arts. Voor zover het wrakingsverzoek is gestoeld op de angst dat het Ministerie via de arts-gemachtigde alsnog kennis neemt van medische stukken van verzoekster, merkt de wrakingskamer op dat de arts-gemachtigde door de griffier in de hoofdzaak erop is gewezen dat alleen hij kennis mag nemen van de medische stukken en dat hij die informatie niet mag delen met het Ministerie.
3.6.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking voor zover het zich richt tegen de arts-gemachtigde niet-ontvankelijk;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking voor zover het zich richt tegen de rechter af;
4.3.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
  • verzoekster;
  • de belanghebbenden;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M.J. Alt-van Endt en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.