ECLI:NL:RBDHA:2022:5428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
22_2522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet per 10 maart 2022 was beëindigd en de eerder toegekende uitkering over de periode van 16 november 2021 tot 10 maart 2022 was ingetrokken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in acute financiële nood verkeerde. Tijdens de zitting op 17 mei 2022 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen inkomen of vermogen heeft en dat hij onder bewind staat, waardoor hij niet in zijn eigen financiële belangen kan voorzien. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, betwistte het spoedeisend belang, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de financiële situatie van verzoeker zodanig was dat er wel degelijk sprake was van spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de inhoudelijke argumenten van beide partijen beoordeeld. Verweerder had de bijstandsuitkering beëindigd omdat verzoeker niet tijdig had gemeld dat hij inkomsten uit modellenwerk had ontvangen. Verzoeker stelde echter dat hij deze inkomsten wel degelijk had doorgegeven aan zijn bewindvoerder en dat hij niet op de hoogte was van de ontvangen betalingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat verzoeker in de maanden na november 2021 ook inkomsten had genoten, wat verweerder niet kon doen. Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat er alleen voor de maand november 2021 reden was om de bijstandsuitkering in te trekken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en verweerder opgedragen de betaling van de uitkering aan verzoeker te hervatten. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2522

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.M. Krommendijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. C.P. Hoogerbrugge-Wittenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2022 heeft verweerder de uitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet (Pw) per 10 maart 2022 beëindigd en de over de periode van 16 november 2021 tot 10 maart 2022 toegekende Pw-uitkering ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van mevrouw Gohary. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
2.2.
Verzoeker stelt dat vanwege de beëindiging/intrekking van zijn uitkering hij geen inkomen meer heeft om in zijn bestaan te kunnen voorzien. Evenmin heeft hij vermogen waarop hij zou kunnen interen. Hij staat onder bewind omdat hij persoonlijk onvoldoende in staat is om zijn financiële belangen te behartigen. De bewindvoerder heeft laten weten dat er geen leefgeld kan worden betaald. Hij kan daardoor geen boodschappen betalen. Door het uitblijven van inkomen zullen zijn schulden verder oplopen met alle gevolgen van dien. Hij kan nog één keer zijn huur betalen, maar de maand daarna niet meer.
2.3.
Verweerder heeft betwist dat er spoedeisend belang is, aangezien er geen sprake is van een dreigende huisuitzetting of afsluiting van gas, water en licht of dat hij niet verzekerd is voor ziektekosten.
2.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken dat verzoeker thans inkomsten of vermogen heeft. Onbetwist is voorts dat verzoeker al een aantal maanden geen leefgeld (meer) krijgt van zijn bewindvoerder. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
3. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van verzoeker per 10 maart 2022 beëindigd en over de periode van 16 november 2021 tot 10 maart 2022 ingetrokken, omdat verzoeker niet heeft gemeld dat hij inkomsten uit modellenwerk heeft ontvangen. Hij heeft niet tijdig en onvoldoende informatie verstrekt. Hierdoor is het volgens verweerder niet mogelijk om te beoordelen of verzoeker nog (langer) recht heeft op een bijstandsuitkering.
4. Verzoeker stelt dat hij duidelijk heeft laten weten dat hij twee opdrachten voor modellenwerk heeft gehad. Hij heeft deze opdrachten doorgegeven aan de bewindvoerder en de betalingen staan op de bankafschriften die werden verstrekt. Hij heeft hiervoor respectievelijk € 600,- en € 668,- ontvangen. Hij ziet die bankafschriften niet zelf en wist niet eerder dan in december 2021 dat de betalingen waren ontvangen. Hij heeft dat vervolgens gemeld. Daarom meent verzoeker te hebben voldaan aan de inlichtingenverplichting. De op de bankafschriften vermelde betaling van € 4.000,- was niet voor hem bedoeld en is teruggestort door de bewindvoerder. Voorts heeft verzoeker gesteld dat aan de opdrachten tot modellenwerk geen arbeidsovereenkomst ten grondslag ligt en dat er dan ook geen loonstroken zijn omdat die er bij dit soort werkzaamheden niet zijn. Hij kan niet meer informatie verstrekken dan de e-mailberichten die hij heeft overgelegd. Volgens verzoeker kan verweerder aan de hand van de verstrekte gegevens het recht op bijstand wel vaststellen. De ontvangen bedragen kunnen worden verrekend. Verzoeker is nog steeds bijstand behoevend.
5.1.
Beëindiging en intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het dossier is gebleken dat de bewindvoerder op 13 december 2021 bij verweerder heeft gemeld dat verzoeker in een commercial heeft gespeeld en dat hij daar een vergoeding van € 1000,- heeft ontvangen. Zij heeft daarbij een bankafschrift gevoegd waarop wordt vermeld dat:
  • op 16 november 2021 een bedrag van € 600,- is ontvangen van “ [organisatie] ”;
  • op 26 november 2021 een bedrag van € 668,- is ontvangen van “ [agentschap] ”;
  • op 30 november 2021 een bedrag van € 4.000,- is ontvangen van ” [organisatie] ”.
Op basis van op de op de bankrekening vermelde bedragen staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vast dat verzoeker over de maand november 2021 inkomsten heeft gehad die hoger zijn dan de bijstandsnorm. Dit geeft reden om de bijstandsuitkering over die maand in te trekken. Zij merkt daarbij op dat ook het bedrag van € 4000,- vooralsnog als inkomsten in aanmerking moet worden genomen. Verzoeker stelt dat de bewindvoerder dit bedrag heeft teruggestort en heeft daarbij gewezen op een emailbericht van een medewerker van “ [organisatie] ” van 28 december 2021. In dat emailbericht aan verzoeker wordt bericht dat het bedrag van € 4000,- door een miscommunicatie verkeerd is gestort en dat als de bank het terug stort, het bedrag opnieuw wordt overgemaakt op het juiste nummer. Het is de voorzieningenrechter uit de bankafschriften in het dossier echter niet gebleken dat dit bedrag daadwerkelijk is teruggestort. Voorts laat dat emailbericht de mogelijkheid open dat dit bedrag wel voor verzoeker was bestemd, maar enkel naar een verkeerde rekening is overgemaakt.
5.3.
De voorzieningenrechter ziet in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten dat verzoeker in de periode van december 2021 tot 10 maart 2022 inkomsten heeft genoten en dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Zoals in rechtsoverweging 5.1 is vermeld betreft het bestreden besluit een belastend besluit en dan is het in eerste instantie aan verweerder om aannemelijk te maken dat verzoeker inkomsten heeft genoten in de maanden vanaf december 2021. Daar is verweerder onvoldoende in geslaagd. Weliswaar acht de voorzieningenrechter op grond van het dossier aannemelijk dat verzoeker niet alle stukken heeft verstrekt ten aanzien van de opdrachten, waarvoor hij in november 2021 betalingen heeft ontvangen. Maar dat verzoeker over de periode erna ook inkomsten zou hebben ontvangen, is niet aannemelijk geworden. Uit de bankafschriften in het dossier blijken geen andere betalingen. Verweerder stelt in zijn rapport van 10 maart 2022 enkel dat uit telefonisch contact met diverse modellenbureaus zou zijn gebleken dat verzoeker een aantal keer opdrachten heeft uitgevoerd, maar dat zij vanwege privacywetgeving weinig konden doen en niet konden ingaan op salarisvragen.
5.4.
Het voorgaande betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat bij de huidige stand van zaken alleen over de maand november 2021 reden is om de bijstandsuitkering in te trekken. Het bestreden besluit kan daarom naar verwachting niet ongewijzigd stand houden.
Nu de nieuwe bijstandsaanvraag van verzoeker is afgewezen, zodat verzoeker op grond van die aanvraag evenmin een inkomen zal verkrijgen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, waardoor verweerder de betaling van de uitkering aan verzoeker zal moeten hervatten overeenkomstig de voor hem geldende norm.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
Deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.