ECLI:NL:RBDHA:2022:5410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/1616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onderzoek naar rijvaardigheid en de betrouwbaarheid van processen-verbaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De eiser had een onderzoek naar zijn rijvaardigheid opgelegd gekregen, nadat hij op 11 juli 2020 door de politie was staande gehouden vanwege slingerend rijgedrag. De politie had een melding ontvangen dat de eiser zich verdacht gedroeg, maar de alcoholtest toonde aan dat hij geen alcohol had genuttigd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat er objectief bewijs was dat aanleiding gaf tot twijfel aan de juistheid van de processen-verbaal die aan het besluit ten grondslag lagen. De rechtbank oordeelde dat de processen-verbaal onderling en met de meldingen aan de meldkamer niet consistent waren, wat de betrouwbaarheid van de informatie in twijfel trok. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak om te kunnen vertrouwen op de juistheid van processen-verbaal in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een onderzoek naar zijn rijvaardigheid opgelegd en eisers rijbewijs geschorst.
In het besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op zitting behandeld. De zoon van eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 11 juli 2020 is eiser door twee verbalisanten van de Politie Eenheid Den Haag staande gehouden op de vluchtstrook van de A4. Zij hadden een melding ontvangen dat eiser slingerend rijgedrag vertoonde en langzaam zou rijden. De melder zag dat eiser slingerende bewegingen op de weg maakte en dat hij meermaals over de witte belijning reed zonder zijn richtingaanwijzers te gebruiken. Ook wisselde eiser steeds van snelheid. De melder vermoedde dat eiser alcohol had gebruikt. De twee verbalisanten hebben eiser daarom enige tijd gevolgd en zagen dat hij slingerend over de weg reed. Zij hebben vervolgens eiser doen stoppen op de vluchtstrook. De melder is ook gestopt op de vluchtstrook. De verbalisanten hebben een alcoholtest bij eiser afgenomen. De uitslag toonde dat eiser geen alcohol had ingenomen.
1.1.
Op 12 juli 2020 heeft de politie, vanwege het vorenstaande, aan verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 [1] . Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Uit de aanvullende processen-verbaal blijkt dat eiser slingerend rijgedrag vertoonde en met wisselende snelheden reed. De processen-verbaal zijn op ambtseed opgemaakt dus verweerder mocht van de juistheid uitgaan. Er bestaan geen redenen om daaraan te twijfelen. Dat in het originele proces-verbaal een onjuist kenteken stond was een kennelijke misslag en is met de aanvullende processen-verbaal hersteld. Gelet op de inhoud van de processen-verbaal, was verweerder gehouden eiser te verplichten zich te onderwerpen aan een rijgeschiktheidsonderzoek.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert, kort samengevat, aan dat het besluit onzorgvuldig is. Er bestond geen gegrond vermoeden dat eiser niet langer beschikte over de vereiste rijvaardigheid. De processen-verbaal bevatten fouten en tegenstrijdigheden. De verbalisanten hebben zich schuldig gemaakt aan meineed. Er kan daarom niet van de juistheid van de processen-verbaal worden uitgegaan. Eiser verzoekt om de betrokken verbalisanten en de melder op te roepen als getuigen. Verweerder heeft het ‘fair play beginsel’ geschonden door het tegenbewijs over de processen-verbaal te negeren en als niet relevant te beschouwen. Verder zijn eisers belangen niet afgewogen en heeft het besluit onevenredig nadelige gevolgen voor hem.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verweerder heeft op grond van de mededeling een onderzoek naar de rijvaardigheid ingesteld omdat eiser voldoet aan het gestelde in artikel 131 van de WVW 1994 en artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b, van de toepasselijke Regeling [2] en de bijlage onder A. Zo zou eiser slingerend hebben gereden, de auto niet onder controle hebben gehad en niet adequaat kijkgedrag hebben vertoond.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder het proces-verbaal van 12 juli 2020 aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd. In bezwaar heeft verweerder aan de betreffende verbalisanten en van de melder – een verbalisant die niet in functie was ten tijde van de melding – aanvullende processen-verbaal gevraagd en gekregen. Verweerder heeft deze vier processen-verbaal aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de inhoud van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Dat is alleen anders als het tegendeel wordt bewezen of aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van objectief bewijs dat aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de processen-verbaal. De processen-verbaal verschillen op essentiële punten van elkaar en geven een ander beeld dan de door eiser overgelegde – en door verweerdere onbetwiste – transcriptie van het meldkamergesprek. Hierbij is van belang dat de melder na zijn eerste melding lange tijd achter eiser aan is blijven rijden op de snelweg en al die tijd in contact met de meldkamer is gebleven tot het moment dat de surveillancewagen ter plaatse was om eiser op te vangen, zodat een gedetailleerd beeld ontstaat van de gebeurtenissen in geding.
5.1.
Zo is in het proces-verbaal van 12 juli 2020 opgenomen dat dat de melder heeft verklaard dat eiser meerdere keren bijna een aanrijding zou hebben veroorzaakt. Uit de transcriptie van het gesprek met de meldkamer blijkt niet dat eiser op enig moment bijna een aanrijding zou hebben veroorzaakt, terwijl dit wel voor de hand had gelegen omdat de melder onderweg meermalen aan de meldkamer doorgaf wat hij zag gebeuren. In zijn naderhand opgemaakte proces-verbaal verklaart de melder ook niet over het bijna aanrijden van andere auto’s, maar alleen dat eiser over de weg slingerde. Ook de hoofdagent verklaart in zijn proces-verbaal dat hij en zijn collega verbalisant zagen dat eiser slingerde en dat andere auto’s moesten remmen voor eiser. Zijn collega verbalisant verklaart in haar proces-verbaal echter niets over het remmen van andere auto’s. Daarbij verklaart de hoofagent dat eiser met 50 procent van de auto over de witte belijning op de andere rijstrook reed. Zijn collega verbalisant verklaart echter dat eiser 30 tot 50 centimeter van de witte belijning afweek. Uit de transcriptie van de meldkamer blijkt verder dat de melder heeft gezegd dat “het slingeren wel meevalt” en dat “het misschien niks is”. De rechtbank constateert het proces-verbaal van 12 juli 2020 en de aanvullende processen-verbaal op het punt van het slingeren niet overeenkomen met het meldkamergesprek en ook onderling verschillen.
5.2.
Verder komen de processen-verbaal en het meldkamergesprek niet overeen ten aanzien van het rijden over puntstukken en de snelheid van eiser. Zo staat in het proces-verbaal van 12 juli 2020 dat eiser volgens de melder meerdere keren over puntstukken reed. Ook de hoofdagent verklaart in hetzelfde proces-verbaal dat eiser over een puntstuk reed toen hij geen gehoor gaf aan het volgteken. In hun processen-verbaal zeggen zowel de collega verbalisant als de melder niks over het rijden over puntstukken. Ook in het meldkamergesprek zegt de melder daar niets over. Uit het proces-verbaal van 12 juli 2020 volgt verder dat eiser volgens de melder erg langzaam zou hebben gereden. In zijn aanvullende proces-verbaal verklaart de melder dat eiser tussen de 75 en 90 km per uur zou hebben gereden – op een weg waar 100 km per uur de maximumsnelheid is. In het aanvullend proces-verbaal van de hoofdagent en zijn collega samen staat dat zij waargenomen hadden dat de snelheid van eiser continue anders was. De collega verbalisant verklaart in haar eigen proces-verbaal echter niet dat zij de snelheid van eiser waarnam. Enkel dat zij de melder, nadat zij gestopt waren op de vluchtstrook, hoorde zeggen dat eisers snelheid wisselde tussen de 70 en 120 km per uur. Uit het meldkamergesprek volgt echter dat eiser de maximumsnelheid of harder reed en tevens blijkt daaruit dat er op een bepaald punt aan de weg gewerkt werd waardoor het verkeer over één baan werd geleid en de maximumsnelheid dus lager dan gebruikelijk was en waarmee verklaard kan worden dat die snelheid niet over het gehele traject hetzelfde was.
5.3.
Daarbij komt dat uit het meldkamergesprek volgt dat de melder vanaf kilometerpaal 54,3 op de A4 achter eiser heeft gereden. De surveillancewagen moest volgens de meldkamer uit Rijswijk zelf komen. Pas als de melder bij kilometerpaal 43,2 is komt de surveillancewagen in de buurt (100 meter achter de wagen van de melder, te weten bij 43,3) en vanaf kilometerpaal 42,0 wordt eiser volgens de melder opgevangen en krijgt hij een volgteken. Dit laatste past ook bij de verklaring in het proces-verbaal van de melder van 5 december 2020 die aangeeft dat nadat hij werd voorbijgereden door de surveillancewagen het politievoertuig voor eiser ging rijden. Een en ander staat echter op gespannen voet met het eerste nagekomen proces-verbaal in bezwaar en het proces-verbaal van 17 december 2020 waarin aangegeven wordt dat de surveillancewagen na de melding al op dezelfde snelweg en kort (de rechtbank begrijpt: dicht) achter het voertuig van eiser reed, waardoor zij snel achter het voertuig van eiser kwamen te rijden. Daarnaast zouden zij vanaf dat moment allerhande gedragingen van eiser hebben waargenomen. Dit zou evenwel betekenen dat al deze waarnemingen binnen een relatief korte afstand moeten zijn gedaan, hetgeen verder afbreuk doet aan de betrouwbaarheid.
5.4.
Samenvattend leidt dit tot de conclusie dat het proces-verbaal opgesteld door de melder, die verreweg het langst achter eiser heeft gereden, een geheel ander beeld geeft dan het beeld dat volgt uit zijn langdurige contact met de meldkamer en dat de dienstdoende verbalisanten in de surveillancewagen nauwelijks enige tijd met eiser in zicht achter hem hebben gereden, maar hem bijna direct hebben ingehaald om hem op te vangen. In combinatie met de genoemde discrepanties tussen de verklaringen van de dienstdoende verbalisanten betekent dit dat niet zonder meer uitgegaan kan worden van de informatie uit de processen-verbaal over de gedragingen van eiser die ten grondslag zijn gelegd aan de melding aan verweerder. Verweerder mocht deze processen-verbaal dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting aangegeven zich gelet op de geconstateerde onregelmatigheden voor het eindoordeel in deze procedure te refereren aan het oordeel van de rechtbank en in ieder geval – mede gelet op het tijdsverloop – geen nader onderzoek noodzakelijk te achten. De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, nu daaraan hetzelfde gebrek kleeft.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, met een waarde van € 541,- per punt en wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wegenverkeerswet 1994.
2.Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van