ECLI:NL:RBDHA:2022:5380
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 2 maart 2022, waarin hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateerde dat het beroepschrift van de eiser geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb. De eiser was op 4 april 2022 door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen binnen vier weken, maar heeft geen gronden ingediend binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die het niet indienen van de gronden aan de eiser konden worden toegerekend.
Gelet op het ontbreken van de vereiste gronden, heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.