ECLI:NL:RBDHA:2022:5373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
NL22.8654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Eritrese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de vertegenwoordiger van de staatssecretaris aanwezig waren. Tijdens de zitting is ook een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. De eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, maar stelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was toegepast. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestond, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Daarnaast heeft de eiser aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld door hem te vragen mee te werken aan een COVID-test voorafgaand aan de overdracht naar Italië. De rechtbank volgde deze redenering niet en oordeelde dat de staatssecretaris in dit geval niet onterecht had gehandeld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8654

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
-
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;-
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;-
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;-
3j. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent
aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van
zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
-
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;-
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;-
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Lichter middel
4. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast.
5. Eiser heeft zijn standpunt niet verder onderbouwd. Gelet op de niet betwiste gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder daarentegen voldoende gemotiveerd dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht is. Verweerder hoefde daarom niet te volstaan met de toepassing van een lichter middel.
Voortvarendheid
6. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door eiser te vragen om mee te werken aan een COVID-test voorafgaand aan de overdracht naar Italië en diens weigering te beoordelen als belemmering voor bedoelde overdracht en daarvan derhalve af te zien. Sinds 1 mei 2022 is het namelijk niet meer verplicht om een COVID-test af te laten nemen om naar Italië te reizen, aldus eiser.
7. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het geval van een gedwongen overdracht van een vreemdeling een COVID-test nog wel vereist is. Verweerder heeft daarom niet onvoldoende voortvarend gehandeld door eiser te vragen zijn medewerking te verlenen aan een COVID-test voordat hij overgedragen kan worden.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.