ECLI:NL:RBDHA:2022:5372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit bezit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 mei 2022 de maatregel van bewaring opgelegd, maar deze werd op 20 mei 2022 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 25 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig tot stand was gekomen, omdat de maatregel niet ondertekend was op het moment van uitreiking aan eiser. De ondertekening vond pas een uur later plaats, wat de rechtbank als een ernstig gebrek beschouwde. Dit gebrek maakte de inbewaringstelling onrechtmatig, omdat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel. De rechtbank heeft besloten dat eiser recht heeft op een schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 1040,- voor acht dagen. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- zijn vastgesteld.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J. de Winter, en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 mei 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, heeft eiser in zoverre geen procesbelang meer bij de behandeling van het beroep. Ook heeft verweerder al aan eiser aangeboden een schadevergoeding te willen betalen. De rechtbank ziet zich nog gesteld voor de vraag of aan eiser een hogere schadevergoeding moet worden toegekend dan is aangeboden. In dit verband moet worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan zodanig onrechtmatig is geweest dat een hogere schadevergoeding aangewezen is. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de maatregel onrechtmatig tot stand is gekomen. De maatregel was niet ondertekend toen deze aan eiser werd uitgereikt. Eiser dient daarom een schadevergoeding te ontvangen voor de volledige duur van de maatregel.
4. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de maatregel onrechtmatig tot stand is gekomen. De maatregel is uitgereikt aan eiser op 13 mei 2022 om 17:33 uur. De ondertekening heeft (zo volgt uit de - verifieerbare - digitale handtekening) op 13 mei 2022 om 18:18 uur plaatsgevonden. Eiser heeft daarom ten onrechte geen ondertekende maatregel uitgereikt gekregen. Dit is een zodanig gebrek, dat dit leidt tot de conclusie dat de opgelegde maatregel van bewaring van begin af aan onrechtmatig was.
5. De rechtbank volgt dit standpunt. Niet is gebleken dat aan eiser een ondertekende maatregel is uitgereikt. Dit is een gebrek dat de inbewaringstelling onrechtmatig maakt als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [2] Naar het oordeel van de rechtbank valt de belangenafweging in dit geval in het voordeel van eiser uit gelet op de ernst van het gebrek en dat van een zwaarwegend belang aan de zijde van verweerder verder niet is gebleken. Dat betekent dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor acht dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 130,- (verblijf politiecel) = € 1040,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1040,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:543.