ECLI:NL:RBDHA:2022:5371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Indiase vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde R. Hopman, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 mei 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Schaap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat de eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting ontweek. De eiser voerde aan dat hij rechtmatig verblijf had gehad in Nederland en dat er lichter middelen beschikbaar waren, zoals een uitnodiging om het vertrek te bespreken. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende redenen had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de tenuitvoerlegging daarvan niet onrechtmatig was geweest. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om te kunnen handelen in het belang van de openbare orde en de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 mei 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R.O. Luesink Obasuyi Ugiagbe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en de Indiase nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
-
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;-
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
-
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij heeft twaalf jaar (2008-2020) rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Het is gebruikelijk om in zulke gevallen de vreemdeling uit te nodigen bij de Vreemdelingenpolitie om het vertrek te bespreken. Niet is gebleken dat eiser de gelegenheid is geboden om zelf te vertrekken. Ook gelet op het feit dat na het opleggen van de maatregel door het IOM voor eiser een vlucht is geboekt, had een lichter middel overwogen moeten worden.
5. Bij besluit van 29 april 2021 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Het door eiser daartegen ingediende bezwaar is op 3 januari 2022 ongegrond verklaard, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Niet is gebleken dat eiser sindsdien enige poging heeft ondernomen om zelf te vertrekken uit Nederland. Verder heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de maatregel verklaard te willen blijven in Nederland om werk te zoeken. [4] Tot slot heeft eiser de aanwezigheid van de gronden voor bewaring zoals vermeld in de maatregel verder niet betwist, waarmee een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. Dat eiser na zijn eerste vertrekgesprek op 23 mei 2022 in contact is gekomen met het IOM en dat het IOM vervolgens een vlucht voor hem heeft geboekt, maakt niet dat verweerder daaraan voorafgaand onvoldoende redenen had om de maatregel aan eiser op te leggen. Verweerder hoefde niet te volstaan met een lichter middel.
6. De maatregel van bewaring is aldus terecht aan eiser opgelegd. De tenuitvoerlegging ervan is niet op enig moment voorafgaande aan de opheffing ervan onrechtmatig geweest. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie pagina 4 van het proces-verbaal van gehoor M110 van de politie eenheid Rotterdam, AVIM. Identificatie en Mensenhandel, van 19 mei 2022.