In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Indiase vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde R. Hopman, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 mei 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Schaap.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat de eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting ontweek. De eiser voerde aan dat hij rechtmatig verblijf had gehad in Nederland en dat er lichter middelen beschikbaar waren, zoals een uitnodiging om het vertrek te bespreken. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende redenen had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de tenuitvoerlegging daarvan niet onrechtmatig was geweest. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om te kunnen handelen in het belang van de openbare orde en de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.