In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022, gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser, geboren in 1976 en van Poolse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 23 mei 2022 opgeheven, waarna eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 mei 2022 gesloten.
De rechtbank beperkt zich in haar beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. Dit houdt in dat moet worden vastgesteld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiser stelt dat in het proces-verbaal van staandehouding niet is toegelicht waarom handboeien zijn gebruikt bij zijn overbrenging naar een verhoorplaats, wat volgens hem leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De staatssecretaris erkent dat de vereiste toelichting ontbreekt, maar heeft een aanvullend proces-verbaal van bevindingen overgelegd waarin het gebruik van handboeien wordt onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 22 van de Ambtsinstructie handboeien mogen worden gebruikt als de feiten of omstandigheden dit rechtvaardigen. In dit geval blijkt uit het aanvullend proces-verbaal dat de handboeien zijn aangelegd vanwege een gevaar voor de veiligheid, gezien eiser's eerdere overtredingen van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris met het overleggen van het aanvullend proces-verbaal voldoende heeft aangetoond dat het gebruik van handboeien gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.